Overwegingen
Welke voorwaarden gelden om beroep te kunnen instellen tegen het niet tijdig beslissen?
1. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2. Verweerder moet binnen zes maanden beslissen op een asielaanvraag.Wel is het mogelijk om, onder omstandigheden, die termijn te verlengen.
Wat is het gevolg als niet aan die voorwaarden wordt voldaan?
3. Als de betrokkene de ingebrekestelling te vroeg stuurt, dus voordat de beslistermijn is verstreken, is het beroep niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk kan beoordelen.
De feiten in de zaak van eiser
4. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 24 januari 2022. Verweerder had gelet op artikel 42, eerste lid, van de Vw dus uiterlijk op 24 juli 2022 moeten beslissen. Bij brief van 7 juli 2022 heeft verweerder de beslistermijn echter verlengd met negen maanden in afwachting van onderzoek naar de situatie van statushouders in Griekenland en eiser gemeld dat hij uiterlijk op 24 april 2023 een beslissing op de asielaanvraag kan verwachten.
5. Op 9 september 2022 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld. Toen een beslissing uitbleef heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft het beroep bij uitspraak van 17 februari 2023niet-ontvankelijk verklaard omdat de beslistermijn op 9 september 2022 nog niet was verstreken, gelet op de verlenging waarover in rechtsoverweging 4 wordt gesproken. Daarmee was niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 6:12 van de Awb.
6. Eiser heeft verweerder op 25 april 2023 opnieuw in gebreke gesteld. Toen verweerder niet alsnog een beslissing op de aanvraag heeft genomen heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
Het standpunt van verweerder
7. Verweerder heeft in deze procedure geen verweerschrift uitgebracht. In de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 17 februari 2023 heeft verweerder wel een verweerschrift uitgebracht. Daarin stelt hij zich op het standpunt dat met WBV 2022/22de beslistermijn van alle lopende asielaanvragen is verlengd met negen maanden en dat dit in casu betekent dat de beslistermijn nogmaals is verlengd en zal eindigen op 24 oktober 2023. Eiser heeft de ingebrekestelling volgens verweerder daarom prematuur (te vroeg) ingediend. Omdat verweerder in de onderhavige procedure geen verweerschrift heeft uitgebracht en ook niet op een andere manier heeft bericht dat hij dit standpunt heeft verlaten, houdt de rechtbank het ervoor dat verweerder meent dat de beslistermijn voor de aanvraag van eiser op grond van dit WBV met 9 maanden is verlengd.
Kan de beslistermijn twee keer met 9 maanden worden verlengd?
8. Bij brief van 7 juli 2022 heeft verweerder de beslistermijn met negen maanden verlengd, maar niet vermeld op grond van welke wettelijke bepaling de beslistermijn is verlengd. In het verweerschrift dat in procedure NL22.19230 is uitgebracht heeft verweerder toegelicht dat deze verlenging is gebaseerd op artikel 42, vierde lid, van de Vw in verband met feitelijke of juridische complexiteit van de zaak. De rechtbank stelt vast dat deze verlenging dus heeft plaatsgevonden op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder a, van de Vw.
9. Met WBV 2022/22 is de beslistermijn voor de categorieën zaken die in de WBV worden genoemd op grond van artikel 42, vierde lid, onder b, van de Vw verlengd met 9 maanden.
10. Zou verweerder worden gevolgd in het standpunt dat is opgenomen in rechtsoverweging 7, dan zou dat betekenen dat de beslistermijn op grond van artikel 42, vierde lid, van de Vw twee keer met negen maanden wordt verlengd. De rechtbank is van oordeel dat dat niet kan. In artikel 42, vierde lid, van de Vw is namelijk bepaald dat de beslistermijn uit artikel 42, eerste lid, van de Vw met ten hoogste negen maanden verlengd kan worden. Uit artikel 42, vierde lid, van de Vw blijkt niet dat de verlenging van de beslistermijn met ten hoogste negen maanden meerdere malen toegepast kan worden. Steun voor dat oordeel vindt de rechtbank ook in artikel 42, vijfde lid, van de Vw, waarin staat dat de termijn na de verlenging als bedoeld in het vierde lid, nogmaals verlengd kan worden met ten hoogste drie maanden, als dat noodzakelijk is met het oog op een behoorlijke en volledige behandeling van de aanvraag. Van die mogelijkheid heeft verweerder echter geen gebruik gemaakt.
11. Dat betekent dat de beslistermijn voor de asielaanvraag van eiser alleen daarom al niet op grond van WBV 2022/22 is verlengd.
Wat betekent dit voor het beroep van eiser?
12. Omdat de beslistermijn niet is verlengd, had verweerder uiterlijk op 24 april 2023 op de asielaanvraag van eiser moeten beslissen. Verweerder heeft dat niet gedaan.
13. Eiser heeft verweerder bij brief van 25 april 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken. Daarmee is aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb voldaan. Het beroep is daarom gegrond.
Moet verweerder aan eiser een (bestuurlijke) dwangsom betalen omdat niet tijdig is beslist?
14. Als het beroep gegrond is, stelt de bestuursrechter tevens de hoogte van de dwangsom vast die verweerder moet betalen omdat niet tijdig op de aanvraag is beslist.Eiser moet daar wel om vragen.
15. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen.
16. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft geoordeeld dat artikel 1 van de Tijdelijke wet, voor zover daarin het verbeuren van bestuurlijke dwangsommen wordt uitgesloten, niet in strijd is met het Unierechtelijk gelijkwaardigheids- en doeltreffendheidsbeginsel en evenmin met artikel 47 van het Handvest.De rechtbank stelt dan ook vast dat verweerder eiser geen bestuurlijke dwangsom hoeft te betalen omdat er niet tijdig op de asielaanvraag is beslist.
Binnen welke termijn moet verweerder alsnog een besluit op de aanvraag bekend maken?
17. Als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.De bestuursrechter kan in bijzondere gevallen of als de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
18. Eiser heeft gevraagd om een termijn van 4 weken te bepalen.
19. De Afdeling heeft verweerder gevolgd in diens standpunt dat een termijn van acht weken voor het houden van een (nader) gehoor en een termijn van acht weken voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-weken model) passend is.De rechtbank stelt echter vast dat in deze zaak de maximale termijn van 21 maanden uit artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijnis verstreken. Daar moet de rechtbank bij het bepalen van een termijn rekening mee houden.
20. De rechtbank ziet daarom aanleiding om een andere termijn op te leggen dan (conform het 8+8 weken model) in totaal zestien weken. De rechtbank acht een termijn van acht weken in dit geval niet onnodig lang en niet onrealistisch kort.
Welke (rechterlijke) dwangsom legt de rechtbank op?
21. De bestuursrechter verbindt aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
22. De Afdeling heeft geoordeeld dat artikel 1 van de Tijdelijke wet, zoals die luidt sinds 11 juli 2021, onverbindend is, voor zover daarin is bepaald dat – kort gezegd – de bestuursrechter in asielzaken geen dwangsom aan zijn uitspraak kan verbinden.Dit betekent dat de bestuursrechter óók in asielprocedures een dwangsom aan zijn uitspraak kan verbinden.
23. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
24. Zoals hiervoor onder 13 is geoordeeld is het beroep gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en verweerder binnen de in 20 genoemde termijn alsnog een besluit op de aanvraag bekendmaakt en dat de onder 23 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
25. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 418,50.