ECLI:NL:RBDHA:2023:2023

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
NL23.874
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Litouwen en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, een Iraakse nationaliteit bezittende man, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Litouwen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij in Litouwen in detentie is mishandeld en dat hij daar geen rechtsbijstand of medische voorzieningen heeft gehad. Hij vreest voor indirect refoulement, omdat hij al een terugkeerbesluit naar Irak heeft ontvangen. De rechtbank heeft de zaak op 15 februari 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om aan te tonen dat Litouwen niet voldoet aan de internationale verplichtingen ten aanzien van asielzoekers. De rechtbank concludeert dat eiser hierin niet is geslaagd. De overgelegde rapporten van Amnesty International en Medecins Sans Frontieres bieden geen voldoende onderbouwing voor de stelling dat eiser in Litouwen in een situatie van materiële deprivatie terechtkomt. De rechtbank stelt vast dat Litouwen met een claimakkoord heeft gegarandeerd de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen en dat de persoonlijke ervaringen van eiser niet voldoende zijn om het interstatelijk vertrouwensbeginsel te doorbreken.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.874

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. L.E.J. Vleesenbeek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Litouwen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaken NL23.875, NL23.876 en NL23.877, op 15 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1964 [1] en de Iraakse nationaliteit te bezitten. Hij heeft op 7 juli 2022 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [2] Uit onderzoek uit Eurodac is gebleken dat eiser op 25 augustus 2021 in Litouwen een asielaanvraag heeft ingediend. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Litouwen verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. [3] Door hierop niet binnen twee weken te reageren geldt dit verzoek als aanvaard op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening.
3. Eiser voert in beroep aan dat ten aanzien van Litouwen niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan vanwege tekortkomingen in de asielprocedure, en stelt daartoe als volgt. Hij heeft in Litouwen in detentie gezeten, waar hij is mishandeld. Verder heeft hij in Litouwen geen rechtsbijstand, geen rechterlijke toets en geen medische voorzieningen gehad. Bij terugkeer naar Litouwen komt hij dan ook in een positie van materiele deprivatie terecht. Daarnaast vreest hij voor indirect refoulement, omdat hij in Litouwen reeds een beslissing heeft ontvangen dat hij terug moet naar Irak. Ter onderbouwing verwijst hij naar een rapport van Amnesty International van 27 juni 2022, een persbericht van Medecins Sans Frontieres van 6 mei 2022 en een uitspraak van het Duitse Verwaltungsgericht Hannover. Ten slotte heeft verweerder ten onrechte geen gebruik gemaakt van de bevoegdheid om de asielaanvraag aan zich te trekken op grond van de artikelen 16 en 17 van de Dublinverordening. Eiser is financieel en emotioneel afhankelijk van zijn zoon, die in Nederland woont.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Litouwen verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
5. Als uitgangspunt geldt dat verweerder ten aanzien van Litouwen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat Litouwen zijn verdragsverplichtingen nakomt. [4] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Eiser is hier niet in geslaagd.
6. Verweerder heeft terecht overwogen dat de overgelegde rapporten van Amnesty International en Medecins Sans Frontieres geen aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat eiser als Dublinclaimant in Litouwen in een situatie terecht komt van materiele deprivatie. De overgelegde informatie ziet namelijk alleen op vreemdelingen die illegaal Litouwen zijn binnengekomen. Daarbij heeft Litouwen met het (fictieve) claimakkoord gegarandeerd eisers asielaanvraag in behandeling te nemen. Dat eiser heeft te vrezen voor indirect refoulement bij terugkeer naar Litouwen volgt de rechtbank om deze reden dan ook niet. De stelling van eiser dat hij in Litouwen geen rechtsbijstand, geen rechterlijke toets en geen medische voorzieningen heeft gehad, is verder niet onderbouwd. Mocht eiser tijdens zijn asielprocedure wel problemen ervaren, is het aan eiser om hierover bij de Litouwse autoriteiten te klagen. Niet is gebleken dat deze eiser niet willen of kunnen helpen.
7. Verweerder heeft verder terecht opgemerkt dat de eerdergenoemde uitspraak van het Verwaltungsgericht Hannover een uitspraak betreft van een buitenlandse rechter en dat het geen inhoudelijk eindoordeel, maar slechts een voorlopig oordeel bevat. Deze uitspraak kan daarom evenmin leiden tot het oordeel dat ten aanzien van Litouwen niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
8. De persoonlijke ervaringen van eiser maken het voorgaande niet anders. Het Administratief Hooggerechtshof van Litouwen heeft namelijk geoordeeld dat de maatregel waarbij vreemdelingen die illegaal de grens oversteken in detentie worden gezet, in strijd is met het unierecht. Bovendien keert eiser op gereguleerde wijze terug met toepassing van de Dublinverordening. Door het verzoek om terugname stilzwijgend te aanvaarden geven de autoriteiten van Litouwen aan zich jegens eiser te zullen houden aan hun internationale verplichtingen en wordt hem de mogelijkheid geboden een asielaanvraag in te dienen.
9. Ten slotte is niet gebleken dat er een afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen eiser en zijn zoon als bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening. Er zijn geen (medische) documenten overgelegd om deze afhankelijkheidsrelatie te onderbouwen Ook is niet gebleken dat eiser daadwerkelijke hulp of zorg behoeft van zijn zoon. Verweerder had de asielaanvraag van eiser om deze reden dan ook niet aan zich hoeven trekken nu niet is gebleken van verdere bijzondere omstandigheden op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.in diverse stukken in het dossier wordt evenwel genoemd: 23 maart 1964.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Verordening (EU) nr. 604/2013.