ECLI:NL:RBDHA:2023:20206

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
SGR 22/8084
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlies van Nederlanderschap door langdurig verblijf in het buitenland en de gevolgen voor paspoortaanvraag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 september 2023, in de zaak SGR 22/8084, beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Buitenlandse Zaken om zijn paspoortaanvraag niet in behandeling te nemen. Eiser, geboren in Soedan, had het Nederlanderschap verkregen naast zijn Soedanese nationaliteit, maar verloor dit op 1 januari 2021 van rechtswege omdat hij gedurende tien jaar buiten Nederland verbleef. Eiser had op 6 juli 2021 een paspoort aangevraagd, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat hij niet meer in het bezit was van het Nederlanderschap.

De rechtbank behandelt de argumenten van eiser, die stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met de onzekere politieke situatie in Soedan en de gevolgen van het verlies van zijn Nederlanderschap voor zijn persoonlijke situatie. Eiser betoogt dat hij als leraar Nederlands in Soedan in een kwetsbare positie verkeert en dat de coronapandemie zijn mogelijkheden om een nieuw paspoort aan te vragen heeft beïnvloed. De minister van Buitenlandse Zaken stelt echter dat de politieke situatie en de financiële omstandigheden van eiser geen rol spelen bij de beoordeling van de paspoortaanvraag, en dat de Unierechtelijke evenredigheidstoets correct is uitgevoerd.

De rechtbank concludeert dat eiser geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van zijn paspoortaanvraag, nu hij inmiddels in Nederland verblijft. De rechtbank oordeelt dat het verlies van het Nederlanderschap op het moment van het verstrijken van de tienjaarstermijn niet onevenredig is en dat de minister terecht de aanvraag niet in behandeling heeft genomen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank wijst erop dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/8084

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 september 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. I.M. Hagg),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. I.D. Fleuren).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen zijn paspoortaanvraag.
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag op 24 januari 2022 buiten behandeling gesteld. Met het besluit van 7 november 2022 (het bestreden besluit) is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en is verweerder bij het niet in behandeling nemen van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren in [geboorteplaats], Soedan. Bij Koninklijk Besluit van 27 maart 1998 verkreeg hij het Nederlanderschap naast zijn Soedanese nationaliteit. Op 9 mei 2000 is eiser uitgeschreven uit de Basisregistratie personen (Brp) van de gemeente Rotterdam wegens emigratie naar een onbekende bestemming. Aan hem werd voor het laatst op 26 augustus 2009 een Nederlands paspoort verstrekt door de Ambassadeur te Londen, geldig tot 26 augustus 2014. Sinds januari 2011 woont eiser in Soedan. Op 6 juli 2021 heeft hij een Nederlands paspoort aangevraagd bij de Nederlandse ambassade in Khartoem. Verweerder heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat eiser niet meer in bezit is van het Nederlanderschap. Volgens verweerder is het Nederlanderschap van eiser op 1 januari 2021 van rechtswege verloren gegaan [1] , omdat hij op dat moment gedurende een onafgebroken periode van tien jaar hoofdverblijf heeft gehad in Soedan en hij zowel de Nederlandse als de Soedanese nationaliteit had.
Wat zijn de regels?
3. De regels staan in de RWN. Volgens artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van die wet gaat het Nederlanderschap voor een meerderjarige verloren indien hij tevens een vreemde nationaliteit bezit en tijdens zijn meerderjarigheid gedurende een ononderbroken periode van tien jaar in het bezit van beide nationaliteiten zijn hoofdverblijf heeft buiten Nederland.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
4. Eiser vindt dat bij de Unierechtelijke evenredigheidstoets onvoldoende rekening is gehouden met de onzekere politieke situatie in Soedan. De veiligheidssituatie in het land is sinds de militaire staatsgreep verder verslechterd. Als gevolg van het verlies van het Nederlanderschap kan eiser in een politiek onrustige en gevaarlijk geen kant meer op. Ook heeft verweerder te weinig oog voor eisers persoonlijke situatie. Het risico bestaat dat hij als gevolg van het verlies van het Nederlanderschap zijn werk als leraar Nederlands in Soedan zal verliezen wat verregaande gevolgen voor hem en zijn gezin zal hebben.
Ook is verweerder volgens eiser ten onrechte voorbijgegaan aan de gevolgen van de situatie in Soedan voor het tijdig verlengen van zijn paspoort en eisers financiële situatie. Hij had niet de financiële middelen om een nieuw paspoort aan te vragen. Ook het aspect dat op het moment dat de tien jaar verliep sprake was een COVID-19 pandemie had binnen de kaders van de Unierechtelijke evenredigheidstoets moeten worden beoordeeld.
5. In zijn reactie op eisers beroepsgronden heeft verweerder naar voren gebracht dat hij geen aanleiding ziet voor een ruimere evenredigheidstoets dan door hem is uitgevoerd, aangezien het Tjebbes-arrest van 12 maart 2019 [2] en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 februari 2020 [3] duidelijk het kader van deze toets omschrijven. Dat eiser zich hierin niet kan vinden, brengt volgens verweerder niet met zich dat er voor zijn situatie een ander toetsingskader moet worden toegepast. Verweerder stelt, onder verwijzing naar het bestreden besluit, dat de (politieke) situatie in Soedan geen rol speelt bij de Unierechtelijke evenredigheidstoets. Ook de financiële situatie van eiser en het feit dat op het moment dat de tienjaartermijn van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN verstreek er een coronapandemie was, speelt volgens verweerder geen rol aangezien deze omstandigheden niet zien op (de uitoefening van) het Unierecht. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep omdat verweerder niet langer bevoegd is om op eisers paspoortaanvraag te beslissen nu eiser in Nederland woont en staat ingeschreven in de Brp.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6.1.
De rechtbank overweegt dat de bestuursrechter alleen gehouden is tot inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingediend (hoger) beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Indien dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend wegens de principiële betekenis daarvan.
6.2.
De gemachtigde van eiser heeft in de aanvullende gronden van het beroep naar voren gebracht dat eiser op 28 april 2023 met zijn vrouw en kinderen is geëvacueerd uit Soedan en in Nederland verblijft. De minister stelt terecht dat hij daarom niet meer bevoegd is tot het afgeven van een Nederlands paspoort. Op grond van artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Paspoortwet is de burgemeester namelijk bevoegd tot afgifte van een nationaal paspoort, voor zover het personen betreft die als ingezetene in de basisregistratie personen zijn ingeschreven met een adres in zijn gemeente. De vraag die de rechtbank daarom allereerst moet beantwoorden is of eiser op dit moment nog procesbelang heeft bij zijn beroep.
6.3.
De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn bezwaarschrift heeft verzocht om vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken uitsluitend vergoed voor zover het in bezwaar bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Daarom is het verkrijgen van een rechterlijk oordeel over de in beroep aangevoerde gronden tegen het besluit vereist en bestaat daarbij nog belang [4] , nu dit mogelijk tot het oordeel kan leiden dat in dit besluit ten onrechte het standpunt is ingenomen dat de primaire besluiten niet hoefde te worden herroepen vanwege een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser procesbelang heeft en zal het beroep verder inhoudelijk behandelen.
6.4.
Eiser betwist niet dat hij ononderbroken een periode van tien jaar hoofdverblijf heeft gehad buiten Nederland en dat hij geen document heeft ontvangen dat deze periode had kunnen stuiten. De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is de vraag of verweerder de Unierechtelijke evenredigheidstoets op juiste wijze heeft verricht.
6.5.
De rechtbank stelt vast dat beroepsgronden in feite grotendeels niet meer dan een herhaling betreffen van wat eiser in bezwaar al heeft aangevoerd en waarop verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan. In beroep heeft eiser geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van zijn bezwaren in het bestreden besluit onjuist, dan wel onvolledig zou zijn.
6.6.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de Unierechtelijke evenredigheidstoets juist heeft verricht. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft een advies uitgebracht aan verweerder, waarin uitvoerig is ingegaan op de argumenten die eiser heeft aangevoerd omtrent zijn persoonlijke situatie. Uit dit advies blijkt dat niet is gebleken dat eiser op het peilmoment gebruik maakte van de aan het Unieburgerschap verbonden rechten of concrete plannen had om dat te gaan doen.
6.7.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder de evenredigheidstoets te beperkt heeft uitgevoerd. Eiser doet in dit kader tevergeefs een beroep op de arresten van het Hof van Justitie EU in de zaken Rottmann en Rendón Marín en CS [5] , omdat die arresten niet zien op het verlies van het Unieburgerschap door verlies van rechtswege van de nationaliteit van een lidstaat. De hoogste bestuursrechter heeft beslist dat het peilmoment waarop dient te worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel het moment van het verlies van het Nederlanderschap is en dat alleen feiten en omstandigheden die verband houden met rechten voortvloeiend uit het Unieburgerschap, relevant zijn voor de evenredigheidstoets [6] . Aan dit toetsingskader heeft verweerder voldaan.
6.8.
De rechtbank heeft zeker oog voor de situatie waarin eiser zich bevindt, maar de omstandigheid dat hij met zijn gezin op 28 april 2023 in verband met zware gevechten tussen het regeringsleger en milities vanuit Soedan is geëvacueerd en nu in Nederland verblijven, kan, hoe betreurenswaardig dit ook is, niet tot het oordeel leiden dat het Nederlanderschap niet van rechtswege verloren is gegaan. Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft gemotiveerd, kan de politieke situatie in Soedan geen rol spelen bij de Unierechtelijke evenredigheidstoets. Deze omstandigheden zien immers niet op de uitoefening van het Unierecht.
6.9.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het verlies van het Nederlanderschap op het moment van het verstrijken van de 10-jaarstermijn niet onevenredig is. Omdat het verlies van het Unieburgerschap voor eiser in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel wat betreft de gevolgen ervan uit het oogpunt van het Unierecht, moet worden geoordeeld dat hij niet met terugwerkende kracht het Nederlanderschap in deze procedure herkrijgt. Verweerder heeft daarom terecht in het besluit op bezwaar beslist dat eiser geen recht heeft op een nationaal paspoort omdat hij het Nederlanderschap heeft verloren.

Conclusie en gevolgen

7.1.
Het beroep is ongegrond. Omdat eiser het Nederlanderschap van rechtswege heeft verloren, heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling hoeven nemen.
7.2.
Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), zoals deze bepaling luidde van 1 april 2003 tot 1 april 2022.
2.ECLI:EU:C:2019:189
4.Zie uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1563, r.o. 3.2 en van 8 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2657, r.o. 2.2.
5.Arresten van 2 maart 2010, Rottmann, ECLI:EU:C:2010:104, van 13 september 2016, Rendón Marín, ECLI:EU:C:2016:674 en van 13 september 2016, CS, ECLI:EU:C:2016:675.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:423, r.o. 11.2.