In deze zaak heeft eiseres op 8 mei 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op haar aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiseres had eerder verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank voorlopig was toegewezen en nu definitief is toegewezen, zodat er geen griffierecht wordt geheven.
De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiseres had haar aanvraag op 19 oktober 2022 ingediend, en de staatssecretaris had op grond van de Vreemdelingenwet uiterlijk binnen 90 dagen moeten beslissen. Deze termijn was met drie maanden verlengd, maar is verstreken zonder dat er een besluit is genomen. Eiseres heeft de staatssecretaris op 20 april 2023 in gebreke gesteld, waarna zij meer dan twee weken later beroep heeft ingesteld.
De rechtbank legt de staatssecretaris een termijn van zes weken op om alsnog een besluit bekend te maken. Tevens heeft de rechtbank vastgesteld dat de staatssecretaris € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd, en dat er een dwangsom van € 100 per dag moet worden betaald voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet-tijdig nemen van een besluit en veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 418,50.