In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Afghaanse nationaliteit, op 4 januari 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist, waardoor eiser op 6 oktober 2023 de staatssecretaris in gebreke heeft gesteld. Vervolgens heeft eiser op 23 oktober 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, omdat partijen niet hebben aangegeven gebruik te willen maken van hun recht om ter zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn om op de aanvraag van eiser te beslissen op 4 oktober 2023 is verstreken. Eiser heeft de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke gesteld en sindsdien zijn er meer dan twee weken verstreken.
De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. De rechtbank legt een rechterlijke dwangsom op aan de staatssecretaris, die binnen acht weken na de uitspraak een besluit op de asielaanvraag moet nemen. Tevens moet de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De proceskosten van eiser worden vastgesteld op € 418,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.