In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Turkse nationaliteit, op 4 juni 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eiser op 6 oktober 2023. Eiser heeft op 23 oktober 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn voor de aanvraag op 4 september 2023 is verstreken en dat eiser de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, en dat de staatssecretaris alsnog binnen zestien weken na de uitspraak een besluit moet nemen op de asielaanvraag.
De rechtbank heeft ook bepaald dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.