In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 18 december 2023 uitspraak gedaan in een beroep van een Nigeriaanse eiser tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had eerder, op 11 april 2023, een beroep ingesteld dat gegrond werd verklaard vanwege het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De rechtbank had toen een beslistermijn van zestien weken opgelegd. Echter, op 20 oktober 2023 heeft de eiser opnieuw beroep ingesteld omdat de staatssecretaris geen besluit had genomen binnen de gestelde termijn. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De termijn die de rechtbank eerder had opgelegd eindigde op 1 augustus 2023, en de termijn voor de rechterlijke dwangsom begon op 2 augustus 2023. De rechtbank concludeert dat de eiser op goede gronden geen nieuwe ingebrekestelling heeft gestuurd, omdat eerdere procedures al een zekere attendering hebben gegeven aan de staatssecretaris.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en legt een rechterlijke dwangsom op. De staatssecretaris moet binnen acht weken na de uitspraak een besluit nemen op de asielaanvraag van de eiser. Voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, moet de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 418,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en is openbaar gemaakt.