ECLI:NL:RBDHA:2023:20061

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
NL23.33324
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag, overschrijding van beslistermijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 december 2023 uitspraak gedaan in een beroep van een Nigeriaanse eiser tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had eerder, op 17 maart 2023, een beroep ingesteld omdat de staatssecretaris niet tijdig had beslist op zijn asielaanvraag. De rechtbank had toen een beslistermijn van zestien weken opgelegd, die eindigde op 7 juli 2023. De eiser heeft op 20 oktober 2023 opnieuw beroep ingesteld, omdat de staatssecretaris geen besluit had genomen binnen de gestelde termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris in gebreke is gebleven en dat de termijn voor het nemen van een besluit inmiddels was overschreden.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak alsnog een besluit op de asielaanvraag van de eiser bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 418,50, die door de staatssecretaris moeten worden vergoed. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33324

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

geboren op [geboortedatum],
van Nigeriaanse nationaliteit
v-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij uitspraak van 17 maart 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, het beroep niet tijdig beslissen gegrond verklaard, en - voor zover hier van belang - een beslistermijn van zestien weken opgelegd om alsnog te beslissen op de asielaanvraag van eiser.
Op 20 oktober 2023 heeft eiser wederom beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. De rechtbank stelt vast dat de bij uitspraak van 17 maart 2023 opgedragen termijn eindigde op 7 juli 2023 en dat vanaf 8 juli 2023 de termijn van de rechterlijke dwangsom is gaan lopen.
5. Op de datum van het instellen van het beroep, te weten 20 oktober 2023, was de in deze zaak geldende beslistermijn verband houdend met de maximale rechterlijke dwangsom verstreken. De rechtbank is van oordeel dat eiser op goede gronden geen nieuwe ingebrekestelling aan de staatssecretaris heeft gestuurd. Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 14 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:774) volgt immers dat voor een dergelijk opvolgend beroep tegen het niet tijdig beslissen geen ingebrekestelling vereist is. Indien een belanghebbende reeds eerder een procedure bij de bestuursrechter heeft aangespannen en de bestuursrechter daarbij een uitdrukkelijke termijn heeft gesteld voor het nemen van een (nieuw) besluit, heeft op die manier reeds een zekere attendering plaatsgevonden en kan redelijkerwijs niet van de belanghebbende worden gevergd om het bestuursorgaan (nogmaals) in gebreke te stellen.
6. Het beroep is kennelijk gegrond.
7. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie ter zake (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de staatssecretaris alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de ABRvS het 8+8-wekenmodel passend geacht.
8. De rechtbank is van oordeel dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden is overschreden in beginsel een kortere termijn dan volgens het 8+8-wekenmodel dient te worden gegeven om een beslissing te nemen op de asielaanvraag. Anderzijds blijft het van belang dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen. De rechtbank zal daarom tot uitgangspunt nemen dat de staatssecretaris in zo’n geval binnen acht weken op de asielaanvraag dient te beslissen. Bijzondere omstandigheden kunnen voor de rechtbank aanleiding zijn om van dit uitgangspunt af te wijken door de staatssecretaris een andere termijn te geven.
9. In dit geval is gebleken van dergelijke omstandigheden aangezien de staatssecretaris een voornemen heeft uitgebracht en eiser een zienswijze heeft ingediend. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de staatssecretaris om op zorgvuldige wijze binnen vier weken een besluit te nemen. Dit betekent dat de staatssecretaris binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
10. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-. De rechtbank ziet geen aanleiding hiervan af te wijken.
11. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser/es gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van
€ 837,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de staatssecretaris op binnen vier weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Geçer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.