In deze zaak heeft eiser, een Syrische nationaliteit met een v-nummer, op 4 juni 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiser heeft de staatssecretaris op 19 september 2023 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit. Vervolgens heeft eiser op 18 oktober 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42 van de Vreemdelingenwet (Vw), is verstreken. Eiser heeft de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke gesteld en er zijn meer dan twee weken verstreken sinds deze ingebrekestelling. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) over de verbindendheid van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, en concludeert dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom verbeurt als hij niet tijdig een besluit neemt.
De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris alsnog binnen zestien weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de asielaanvraag moet nemen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast worden de proceskosten van eiser vastgesteld op € 418,50, die de staatssecretaris moet vergoeden.