ECLI:NL:RBDHA:2023:2000

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
22/2897 en 22/6267
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake openbaarmaking documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2023, gaat het om een verzoek om voorlopige voorziening van de besloten vennootschap Ausnutria B.V. en de vennootschap Ausnutria Dairy (China) Co Ltd. Verzoeksters hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) om documenten openbaar te maken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De voorzieningenrechter heeft het verzoek van verzoeksters om de zitting met gesloten deuren te laten plaatsvinden afgewezen en de zaak op 25 januari 2023 behandeld.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de beantwoording van de vraag of de NVWA op goede gronden heeft besloten tot openbaarmaking van de documenten een indringende beoordeling vergt, waarvoor de procedure van de voorlopige voorziening zich niet leent. Er bestaat onduidelijkheid over de vraag of verzoeksters alle relevante stukken hebben ontvangen en of de documenten die openbaar gemaakt worden, daadwerkelijk onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen sprake is van een evident rechtmatig besluit van de NVWA.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter besloten om het primaire besluit van de NVWA te schorsen tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is de NVWA veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeksters. Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, in aanwezigheid van griffier Y.E. de Loos, en is op 15 februari 2023 telefonisch aan partijen medegedeeld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/2897 en SGR 22/6267

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 februari 2023 in de zaak tussen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ausnutria B.V., gevestigd in Heerenveen, verzoekster 1
de vennootschap naar buitenlands recht Ausnutria Dairy (China) Co Ltd, verzoekster 2, samen aan te duiden als verzoeksters
(gemachtigden: mr. J.G. Geertsma en mr. O.S. Pluimer),
en

minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. N. Khan en mr. M.E. Piek-van der Spek).

Procesverloop

In het besluit van 21 maart 2022 heeft verweerder onder meer besloten om naar aanleiding van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) een aantal documenten die betrekking hebben op verzoeksters (gedeeltelijk) openbaar te maken.
Verzoeksters hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek van verzoeksters om de zitting met gesloten deuren te laten plaatsvinden afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 januari 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Verzoeksters hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde mr. O.S. Pluimer. Voor verzoekster is ook [A] (juridisch adviseur) verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2. Verweerder, meer specifiek de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, heeft op 19 februari 2021 een verzoek op grond van de Wob ontvangen. Daarbij is gevraagd om informatie over meldingen van of door verzoeksters of een daaraan gelieerde partij met betrekking tot besmet babymelkpoeder vanaf 2011.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Verweerder heeft het Wob-verzoek gedeeltelijk doorgestuurd aan het Controle Orgaan Kwaliteits Zaken (COKZ) omdat het vermoeden bestond dat een gedeelte van de stukken bij die organisatie lag. [1] Verweerder heeft de wel onder hem berustende documenten beoordeeld aan de hand van de Wob. Volgens verweerder zijn er een viertal weigeringsgronden van toepassing op ((onder)delen van) de aangetroffen stukken. Daarnaast heeft verweerder voor een aantal documenten vastgesteld dat het Europese bijzondere openbaarmakingsregime [2] voor RASFF (Rapid Alert System for Food and Feed) meldingen van toepassing is en die stukken daarom niet openbaar gemaakt.
Wat vinden verzoeksters?
4.1.
Verzoeksters willen de feitelijke openbaarmaking tegengaan. Daarvoor voeren zij het volgende aan. De Wob-verzoekster heeft geen Wob-verzoek beoogd maar wil de gegevens verkrijgen voor haar rechtsstrijd met Lypack, onderdeel van de groep bedrijven waar verzoeksters ook deel van uitmaken. Zij zijn al geruime tijd verwikkeld in een civiele procedure. Het Wob-verzoek moet daarom worden aangemerkt als misbruik van recht dan wel geen zuiver Wob-verzoek. Daarvoor verwijzen verzoeksters naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter. [3] Het besluit is op dit punt onvoldoende gemotiveerd.
4.2.
Daarnaast heeft verweerder ten onrechte niet op alle documenten de bijzondere Europese openbaarmakingsregeling van toepassing geacht. Verweerder maakt ten onrechte een onderscheid tussen stukken. Zo zou ook de correspondentie tussen het COKZ en verweerder over de RASFF meldingen onder het bijzondere openbaarmakingsregime moeten vallen.
4.3.
Verder dient openbaarmaking van alle stukken achterwege te blijven omdat zij te nauw verweven zijn met vertrouwelijke bedrijfs- en fabricagegegevens (artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob). Ook de handelwijze van verzoeksters naar aanleiding van meldingen en opdrachten van verweerder inzake hun producten valt hieronder. Alle informatie die verzoeksters verplicht waren te delen met de toezichthouders COKZ en verweerder valt onder deze weigeringsgrond.
4.4.
Tot slot kunnen verzoeksters niet volgen dat de openbaarmaking geen onevenredige benadeling voor hen oplevert. Het weglakken van de namen van verzoeksters levert niets op aangezien het Wob-verzoek expliciet ziet op stukken over verzoeksters. Verzoeksters zijn verder niet in staat te controleren wat verweerder weggelakt heeft aangezien zij niet beschikt over de ongelakte versie van de openbaar te maken documenten.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
5.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de beantwoording van de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten tot openbaarmaking van de documenten, mede gelet op de door verzoeksters aangevoerde inhoudelijke gronden, een indringende beoordeling vergt waarvoor de procedure van de voorlopige voorziening zich niet leent. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit het dossier en op zitting gebleken is dat er op dit moment op een aantal onderwerpen nog onduidelijkheid bestaat. Daarbij wijst de voorzieningenrechter op de vraag die op zitting werd opgeworpen door verzoeksters, of zij in de voorfase wel alle stukken toegestuurd hebben gekregen die verweerder voornemens is openbaar te maken. Hierbij is van belang dat verweerder heeft aangegeven dat interne stukken over verzoeksters wel onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen, maar dat hierover geen zienswijze is gevraagd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet op voorhand is uit te sluiten dat sprake is van informatie die bij openbaarmaking de belangen van verzoeksters kan raken en waarover zij een standpunt moeten kunnen innemen. Dat het gaat om interne stukken is daarbij niet doorslaggevend.
5.2.
Ook de vraag of verzoeksters voldoende concreet hebben aangegeven wat er volgens hen nog meer gelakt had moeten worden aan bedrijfs- en fabricagegegevens is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende beantwoord, nu verzoeksters bepaalde concrete voorbeelden hebben genoemd en verweerder hierover geen duidelijk standpunt heeft ingenomen. Tot slot geldt ook ten aanzien van de stellingen van partijen over de vraag of de correspondentie met verweerder onder het bijzondere openbaarmakingsregime voor de RASFF meldingen valt, dat nader onderzoek nodig is om meer zicht te krijgen op het antwoord daarop en dat dit onderdeel zich niet leent voor een rechtmatigheidsoordeel in deze procedure.
5.3.
Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen sprake is van een evident rechtmatig besluit. Het verzoek van verzoekers zal daarom aan de hand van een belangenafweging worden beoordeeld. De voorzieningenrechter weegt de belangen van partijen bij het al dan niet treffen van een voorlopige voorziening als volgt. Als de documenten vooruitlopend op een beslissing op het bezwaar al openbaar worden is die procedure feitelijk zinledig geworden. De openbaarmaking van de documenten is immers onomkeerbaar. Daarmee hebben verzoeksters een zwaarwegend belang. Voor verweerder is van belang dat zij uitvoering kan geven aan het primaire besluit dat volgens haar op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
5.3
De voorzieningenrechter oordeelt dat de belangen van verzoeksters bij het voorkomen van de feitelijke openbaarmaking van de documenten nu zwaarder wegen. Het belang om de bezwaarprocedure inhoudelijk verder te kunnen voeren geeft daarbij de doorslag. De belangen van verweerder wegen daartegenover minder zwaar.
Conclusie
6. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken toe en treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
7. Omdat de voorzieningenrechter de verzoeken toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeksters het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
8. Omdat de verzoeken worden toegewezen, krijgen verzoekers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. Omdat sprake is van samenhangende zaken worden zij ten aanzien van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand gezien als één zaak. De vergoeding met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 837,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.674,00.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan verzoeksters te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. Het dictum is telefonisch aan partijen medegedeeld op 15 februari 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Het besluit van het COKZ is door de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland bij uitspraak van 6 mei 2022 geschorst tot uitspraak gedaan wordt in die beroepsprocedure, ECLI:NL:RBMNE:2022:1911
2.Verordening 178/2002 en Verordening 16/2011
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1268