ECLI:NL:RBDHA:2023:19952

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
17 december 2023
Zaaknummer
22/6090
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke beoordeling van omgevingsvergunning en privaatrechtelijke belemmeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.D. Kaak, had bezwaar gemaakt tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het verbouwen van een pand aan de [adres] in [plaats]. De vergunninghouder, Stichting [derde-partij], vertegenwoordigd door mr. D.G. Lasschuit, had de vergunning verkregen voor het omzetten van vier wooneenheden naar vier appartementen. Eiser stelde dat er sprake was van een 'evidente privaatrechtelijke belemmering' omdat de benodigde parkeerplaatsen niet toegankelijk zouden zijn zonder toestemming van de bewoners van de [straatnaam]. De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2023 behandeld en geconcludeerd dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde. De rechtbank oordeelde dat er geen evident privaatrechtelijke belemmering was die de verlening van de omgevingsvergunning in de weg stond. De rechtbank benadrukte dat de burgerlijke rechter de aangewezen instantie is om privaatrechtelijke kwesties te beoordelen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6090

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.D. Kaak),
en

het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Yahyaoui).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Stichting [derde-partij]uit [vestigingsplaats], vergunninghouder
(gemachtigde: mr. D.G. Lasschuit).

Inleiding

1. Met het besluit van 9 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser, tegen een bij besluit van 13 januari 2022 verleende omgevingsvergunning, ongegrond verklaard.
2. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit.
3. De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2023 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich op zitting laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Voor vergunninghouder is [naam 1] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van vergunninghouder.

Waarover gaat deze zaak?

4. Verweerder heeft op 13 januari 2022 een omgevingsvergunning verleend aan [naam 2]. Deze vergunning ziet op het verbouwen van zijn pand aan de [adres] in [plaats] (hierna: het pand): het wijzigen van de vier wooneenheden in dit pand van één appartement en drie studio’s naar vier appartementen. Aangezien het pand inmiddels eigendom is van Stichting [derde-partij], wordt deze stichting in deze procedure als vergunninghouder aangemerkt.
Enkele omwonenden, waaronder eiser, hebben bezwaar gemaakt tegen de verlening van de vergunning. Zij hebben van verweerder geen gelijk gekregen. Eiser is het daar niet mee eens. Hij is daarom in beroep gekomen bij de rechtbank.
5. Op zitting is met partijen besproken of zij er ook uit zouden kunnen komen zonder uitspraak. Hierbij bleek dat in een civiele procedure eerder al is geprobeerd om tot een schikking te komen, maar dat dit niet is gelukt. De rechtbank doet daarom uitspraak. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de beroepsgrond niet slaagt en dat het beroep daarom ongegrond is. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

Is sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering?

6. Eiser voert tegen het bestreden besluit aan dat de omgevingsvergunning niet mocht worden verleend omdat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering. Het pand moet beschikken over drie parkeerplaatsen, maar die parkeerplaatsen kunnen feitelijk niet in gebruik genomen worden. Deze parkeerplaatsen zijn alleen toegankelijk via de [straatnaam]. De uitrit aan de [straatnaam] is mandelig gebied en eigendom van de bewoners van het complex ‘[hofjesnaam]’. De eigenaren en omwonenden hebben aangegeven dat er geen privaatrechtelijke toestemming verleend zal worden om van de [straatnaam] gebruik te maken en er is geen recht van erfdienstbaarheid. Eiser wijst er – onder verwijzing naar het vonnis van deze rechtbank, team handel, van 13 september 2023 (hierna: het vonnis) – op dat vergunninghouder de rechtbank tevergeefs heeft gevraagd om een noodweg aan te wijzen over de uitrit van het mandelige parkeerterrein van de bewoners van de [straatnaam]. Op zitting heeft eiser nog toegelicht dat hij het niet ziet zitten dat de bewoners van het pand via de [straatnaam] naar hun parkeerplaatsen rijden, omdat hij op de begane grond woont en daardoor last heeft van de koplampen van indraaiende auto’s die bij hem naar binnen schijnen.
6.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] volgt dat er niet snel sprake is van een privaatrechtelijke belemmering die aan de verlening van een omgevingsvergunning, waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan, in de weg staat. Hiervoor bestaat alleen reden als deze belemmering een evident karakter heeft. Met ‘evident karakter’ wordt bedoeld dat er geen ruimte is voor twijfel aan het bestaan van de belemmering, de belemmering moet overduidelijk zijn. De burgerlijke rechter is namelijk de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. Dit is slechts anders als zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat realisering van het bouwplan leidt tot een strijd met (zakelijke) rechten en tevens vaststaat dat niet tot opheffing of wijziging van een dergelijke privaatrechtelijke belemmering kan worden overgegaan. [2]
6.2.
Om te voldoen aan het Paraplu Bestemmingsplan Parkeren (hierna: het bestemmingsplan) en de Nota parkeernormen Noordwijk 2020 (hierna: de nota) moet vergunninghouder beschikken over drie parkeerplaatsen op eigen terrein. Partijen zijn het erover eens dat die drie parkeerplaatsen er zijn (op zitting is besproken dat er feitelijk zelfs vijf plaatsen zijn). Ook zijn zij het eens dat die parkeerplaatsen maar via één route bereikbaar zijn: via de [straatnaam]. De [straatnaam] is geen gewone straat. Het is een pad dat in eigendom is van de bewoners van de [straatnaam] en dat leidt naar de eigen parkeerplaats van deze bewoners. Partijen zijn het erover eens dat deze straat– in elk geval sinds 2015 – alleen nog maar toegankelijk is voor de bewoners van de [straatnaam]. Om de straat in (of uit) te kunnen rijden moet eerst een beugel worden ingeklapt. De bewoners van het pand maken om die reden geen gebruik van de bij het pand aangelegde parkeerplaatsen en hebben hier ook nooit gebruik van gemaakt.
Vergunninghouder kan de appartementen hierdoor niet in overeenstemming met de vergunning gebruiken als er geen privaatrechtelijke toestemming komt om van de [straatnaam] gebruik te maken. Vergunninghouder moet immers voldoen aan het vereiste van drie parkeerplaatsen.
6.3.
De burgerlijke rechter heeft geoordeeld dat er geen grond bestaat om de uitrit als noodweg aan te wijzen. Anders dan eiser betoogt, is de evidente privaatrechtelijke belemmering daarmee echter niet gegeven. Zoals ook op zitting met partijen is besproken, heeft de rechtbank in het vonnis de mogelijkheid van een noodweg niet definitief en onder alle omstandigheden afgewezen. De rechtbank geeft in overweging 4.3 van het vonnis immers aan dat de afweging in de toekomst anders zou kunnen uitvallen, indien de omgevingsvergunning in de bestuursrechtelijke procedure (dat is de procedure waarover deze uitspraak gaat) stand houdt. Los nog van de omstandigheid dat vergunninghouder hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis, heeft verweerder zich reeds om die reden terecht op het standpunt gesteld dat niet evident is dat er sprake is van een privaatrechtelijke belemmering. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit genomen is in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
6.4.
Voor een andere invulling van de ‘evidente privaatrechtelijke belemmering’, zoals door eiser op zitting bepleit, ziet de rechtbank geen aanleiding. Het evidentie-vereiste waarborgt namelijk terecht de mogelijkheid van een burger om een privaatrechtelijke kwestie, zoals in dit geval de kwestie van de noodweg, voor te leggen aan de daartoe bevoegde burgerlijke rechter. Dit laatste is in dit geval ook gebeurd door vergunninghouder.
6.5.
Uit wat hiervoor is overwogen, vloeit voort dat verweerder in bezwaar terecht heeft vastgehouden aan de vergunningverlening. De rechtbank begrijpt dat partijen het jammer vinden dat hiermee het laatste woord in hun geschil over de (toegankelijkheid van de) parkeerplaatsen nog niet gesproken is, maar het ligt niet op de weg van de bestuursrechter om te oordelen over een privaatrechtelijke kwestie (die in hoger beroep ook nog loopt bij de burgerlijke rechter).

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Zoals hiervoor al is overwogen, betekent dit dat eiser geen gelijk krijgt. Hij krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.A. Klein, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van 13 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:541.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3721.