ECLI:NL:RBDHA:2023:19860

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
NL23.34802
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 december 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij verweerder zich op het standpunt stelde dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser was niet verschenen op de zitting, maar zijn gemachtigde was aanwezig. De rechtbank heeft de zaak behandeld samen met een andere zaak (NL23.34803) en heeft onmiddellijk na de zitting uitspraak gedaan.

De rechtbank overweegt dat verweerder op basis van artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000 het bestreden besluit heeft genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en dat er geen sprake kan zijn van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat zijn eerdere asielaanvraag in Duitsland was afgewezen. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er structurele tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in Duitsland die een reëel risico op schending van zijn rechten met zich meebrengen.

Daarnaast heeft eiser betoogd dat hij risico loopt op indirect refoulement naar Senegal. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft aangetoond dat het beschermingsbeleid van Nederland ten aanzien van Senegal evident en fundamenteel verschilt van dat van Duitsland. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 21 november 2023.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.34802
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G. Ocak), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. Dijcks).
Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.34803, op 21 november 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Overwegingen
1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere
lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
De beroepsgronden van eiser
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit in strijd is genomen met het zorgvuldigheidsbeginsel vanwege de hierna te noemen redenen. Eiser voert aan dat ten aanzien van Duitsland niet van interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Eiser heeft tijdens zijn gehoor al verklaard dat zijn asielaanvraag in Duitsland is afgewezen. Er bestaan hiermee dan ook naar de mening van eiser concrete aanwijzingen van verdragsschending. Eiser voert in dit kader verder aan dat hij bij een gedwongen uitzetting naar Duitsland hoogstwaarschijnlijk op straat zal belanden, omdat er simpelweg geen plek meer is in de opvangvoorzieningen in Duitsland. Deze stellingen van eiser passen volgens hem in het beeld dat uit landeninformatie naar voren komt, namelijk dat de Duitse opvangvoorzieningen structurele tekortkomingen vertonen. Daarbij komt dat Dublinterugkeerders waarschijnlijk geen recht op opvang hebben.
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat verweerder, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Duitsland, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Duitse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
5. Eiser is hier naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. Niet duidelijk is waarom de afwijzing van zijn eerdere asielaanvraag in Duitsland een indicatie is dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Ook de stelling van eiser ten aanzien van de opvangvoorzieningen in Duitsland brengt niet met zich mee dat het standpunt dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan mag worden. Eiser heeft dit niet onderbouwd en het is niet duidelijk is naar welke landeninformatie eiser verwijst. De rechtbank is ambtshalve bekend met het AIDA-rapport over Duitsland (Update 2023), waarin kritische kanttekeningen ten aanzien van de opvangvoorzieningen staan opgenomen. Hieruit blijkt echter niet dat in Duitsland sprake is van een structurele tekortkoming in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen. Verweerder heeft ter zitting in dat kader ook terecht gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 november 2023.1 De Duitse autoriteiten garanderen met het claimakkoord dat het asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld aan de hand van dezelfde criteria als in Nederland en in

1.ECLI:NL:RVS:2023:4107.

lijn met de verdragsverplichtingen. Mocht eiser problemen ervaren met opvang in Duitsland, dient hij zich te wenden tot de (hogere) Duitse autoriteiten. Niet is gebleken dat zij eiser niet willen of kunnen helpen, of dat klagen bij voorbaat geen zin zal hebben. De beroepsgrond slaagt niet.
Indirect refoulement
6. Eiser voert verder aan dat hij een risico loopt op indirect refoulement, omdat Duitsland hem gedwongen uit zal zetten naar Senegal.
7. Ten aanzien van de vrees van eiser voor indirect refoulement overweegt de rechtbank als volgt. In de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 20222 is het toetsingskader uiteengezet voor zaken waarin een vreemdeling betoogt dat hij bij overdracht aan een andere lidstaat indirect een reëel risico loopt op refoulement. De bewijslast om een reëel risico op indirect refoulement aannemelijk te maken, ligt bij de vreemdeling. Om aan de bewijslast te voldoen moet een vreemdeling in de eerste plaats algemene informatie overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in de verantwoordelijke lidstaat evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Dat evidente en fundamentele verschil moet erin gelegen zijn dat op voorhand duidelijk is - dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag - dat een vreemdeling in de verantwoordelijke lidstaat op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Alleen dan kan wegens het verschil in beschermingsbeleid sprake zijn van een fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt in de zin van het arrest Jawo, punt 91 tot en met 93.3
8. Naast een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid moet een vreemdeling concrete aanknopingspunten naar voren brengen waaruit blijkt dat niet alleen het bestuursorgaan maar ook de rechter in de verantwoordelijke lidstaat hem niet zal beschermen tegen refoulement. Dat kan een vreemdeling in de eerste plaats doen door een voor hem negatieve uitspraak van de hoogste rechter in de verantwoordelijke lidstaat over te leggen waaruit volgt dat die rechter van oordeel is dat hij kan terugkeren naar het land van herkomst. In de tweede plaats kan een vreemdeling het ontbreken van bescherming door de rechter in de verantwoordelijke lidstaat aannemelijk maken door algemene informatie over te leggen waaruit volgt dat de rechterlijke procedure in de verantwoordelijke lidstaat niet effectief is.
9. De rechtbank is van oordeel dat eiser op generlei wijze aannemelijk heeft gemaakt dat het beschermingsbeleid van Nederland ten aanzien van Senegal evident en fundamenteel verschilt met het beschermingsbeleid van Duitsland. Dit terwijl de bewijslast om een reëel risico op indirect refoulement aannemelijk te maken bij de vreemdeling ligt. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 6 juli 2022 benadrukt dat niet ieder restrictiever beschermingsbeleid moet worden aangemerkt als tekortkoming in de asielprocedure van de verantwoordelijke lidstaat.4 De beroepsgrond slaagt niet.

2.ECLI:NL:RVS:2022:1864.

3 Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
Artikel 17 van de Dublinverordening
10. Eiser voert aan dat de discretionaire bevoegdheid die volgt uit artikel 17 van de Dublinverordening een 'kan' bepaling is. Daarnaast heeft dit artikel niet als vereiste dat sprake moet zijn van bijzondere en individuele omstandigheden. Eiser verzoekt verweerder dan ook om gebruik te maken van deze bevoegdheid, gezien de uitgangspunten van de Dublinverordening en hetgeen hiervoor is aangevoerd.
11. Ten aanzien van het beroep op artikel 17 van de Dublinverordening overweegt de rechtbank als volgt. Het is juist dat artikel niet met zoveel woorden het vereiste van bijzondere, individuele omstandigheden stelt en dat ook een terughoudend gebruik van deze discretionaire bevoegdheid niet voorgeschreven is. De Dublinverordening geeft de lidstaten een algemene bevoegdheid om ook indien overdracht van de betreffende derdelander mogelijk is de behandeling van elke asielaanvraag aan zich te trekken. De keuze om zeer terughoudend van deze Unierechtelijke bevoegdheid gebruik te maken is dus geen doel van de Uniewetgever geweest, maar behelst een politieke keuze die lidstaten ook zo mogen maken. De Uniewetgever heeft deze bevoegdheid niet geclausuleerd en beperkt tot de situatie waarin zich bepaalde feiten en omstandigheden voordoen. Verweerder is dus niet gehouden om uiterst beperkt gebruik te maken van zijn bevoegdheid. Verweerder dient echter wel steeds als bij het opkomen tegen een overdrachtsbesluit verzocht wordt om van deze bevoegdheid gebruik te maken zorgvuldig en kenbaar te motiveren waarom hij dat niet doet. De rechter toetst het niet gebruik maken door verweerder van zijn bevoegdheid marginaal. Dit komt er kort gezegd op neer dat de rechter toetst of verweerder genoegzaam motiveert waarom hij in een concrete procedure na de vaststelling dat een andere lidstaat verantwoordelijk is geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid. De rechter toetst hierbij of verweerder alle feiten en omstandigheden kenbaar heeft betrokken bij zijn beoordeling en de conclusie dat overdracht niet van onevenredige hardheid getuigt niet onredelijk is. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s Hertogenbosch, van 14 september 2021.5
12. In hetgeen eiser naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris zich in onderhavige procedure niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die aanleiding geven gebruik te maken van de bevoegdheid de asielaanvraag aan zich te trekken. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet relevant zijn bij de beoordeling of er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden. De aangevoerde omstandigheden hebben betrekking op de vraag of er concrete aanwijzingen zijn dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De beoordeling van die stelling is hiervoor reeds besproken. De beroepsgrond slaagt niet.
Zorgvuldigheidsbeginsel
13. Gezien al het voorgaande geeft hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor oordeel sprake strijd met zorgvuldigheid. De beroepsgrond slaagt niet.

5.ECLI:NL:RBDHA:2021:10025.

14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2023 door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
zaaknummer: NL23.34802
6
Dit proces0-5vedrebcaeaml ibsebr e2k0e2n3dgemaakt op:
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.