ECLI:NL:RBDHA:2023:19859

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
10441796 RL EXPL 23-6017
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing huurrecht aan medehuurder na beëindiging affectieve relatie

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over de toewijzing van het huurrecht van een woning aan een van de contractuele medehuurders na het beëindigen van hun affectieve relatie. De eiseres, aangeduid als [de vrouw], heeft de woning op 15 december 2022 verlaten en heeft op 21 januari 2023 de huur opgezegd. De gedaagde, aangeduid als [de man], heeft de huurprijs sindsdien volledig moeten betalen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst door beide partijen was aangegaan en dat artikel 7:267 lid 7 BW van toepassing is. Dit artikel stelt dat huurders kunnen vorderen dat de rechter bepaalt dat een of meer huurders de huur niet langer voortzetten. De rechter heeft geoordeeld dat het niet redelijk en billijk zou zijn om [de vrouw] aan haar verplichtingen uit de huurovereenkomst te houden, gezien het feit dat zij de woning niet meer gebruikte en de affectieve relatie was beëindigd. De kantonrechter heeft daarom besloten dat het huurrecht met ingang van 1 juli 2023 aan [de man] wordt toegewezen, waardoor [de vrouw] tot die datum medeverantwoordelijk blijft voor de huurbetalingen. De vorderingen van [de vrouw] tot vrijwaring en vergoeding van buitengerechtelijke kosten zijn afgewezen, evenals de vorderingen van [de man] in reconventie, omdat er onvoldoende bewijs was voor de gestelde bedragen en afspraken. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
PV/bc
Zaak-/rolnr.: 10441796 RL EXPL 23-6017
14 december 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres] ,wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [de vrouw] ,
gemachtigde: mr. P. van der Veld (toevoeging: [toevoeging] ),
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [de man] ,
gemachtigde: mr. R. Verspaandonk.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 3 april 2023 met producties 1 tot en met 10;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties 1 tot en met 9;
- de aanvullende productie 11 van de zijde van [de vrouw] ;
- de aanvullende productie 10 van de zijde van [de man] .
1.2.
Op 1 november 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen [de vrouw] en [de man] , bijgestaan door hun gemachtigden voornoemd. Partijen hebben ter zitting hun standpunten uiteengezet. De gemachtigde van [de vrouw] heeft daarbij gebruik gemaakt van schriftelijke aantekeningen. Van het overige verhandelde tijdens de mondelinge behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt. Deze aantekeningen en de schriftelijke aantekeningen van de gemachtigde van [de vrouw] bevinden zich in het procesdossier.
1.3.
De uitspraak van dit vonnis is vervolgens bepaald op vandaag.

2.Feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Vanaf februari 2021 zijn partijen gaan samenwonen door de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning) te huren en te betrekken. De huurovereenkomst is door beiden als huurder gesloten met [naam] , de vader van [de man] , als verhuurder van de woning.
2.3.
De huurprijs van de woning bedroeg maandelijks € 750,-, exclusief voorschot servicekosten voor gas/water/licht en glasverzekering van € 100,- per maand.
2.4.
Eind 2022 is de affectieve relatie geëindigd. [de vrouw] heeft de woning op 15 december 2022 verlaten.
2.5.
[de vrouw] heeft bij brief van 21 januari 2023 de huur opgezegd.
2.6.
De verhuurder heeft [de vrouw] bij brief van 25 januari 2023 laten weten dat de huuropzegging niet akkoord is.

3.Vorderingen, grondslagen en verweren

in conventie
3.1.
[de vrouw] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad (verkort en anders weergegeven):
a. voor recht te verklaren dat het huurrecht van de woning wordt toegewezen aan [de man] met ingang van 15 december 2022, althans een in goede justitie te bepalen datum;
b. voor recht te verklaren dat [de man] [de vrouw] dient te vrijwaren voor alle aanspraken van de vader van [de man] uit hoofde van de huurovereenkomst;
c. [de man] te veroordelen tot betaling van € 925,-, althans de helft hiervan, aan buitengerechtelijke kosten, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te verhogen met de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid tot aan de dag der voldoening;
d. [de man] te veroordelen in de (daadwerkelijke) proceskosten.
3.2.
[de vrouw] legt aan haar vordering – samengevat – het volgende ten grondslag. Beide partijen zijn samen de huurovereenkomst aangegaan, waardoor zij beschouwd moeten worden als contractuele medehuurders en artikel 7:267 lid 7 BW van toepassing is. Op grond van deze bepaling moet het huurrecht van de woning aan [de man] worden toegewezen vanaf 15 december 2022. Het niet toewijzen hiervan zou niet redelijk en billijk zijn jegens [de vrouw] . Omdat [de man] vader blijft aandringen op nakoming van de huurverplichtingen, dient [de man] [de vrouw] daarnaast te vrijwaren voor eventuele aanspraken van zijn vader op [de vrouw] . [de man] is verder buitengerechtelijke kosten verschuldigd omdat [de vrouw] deze kosten heeft moeten maken om [de man] te laten meewerken aan het goed uit elkaar gaan en het juist omgaan met de huurverplichtingen. Voorts moet [de man] de werkelijke proceskosten betalen, die zijn berekend op € 5.625,- (inclusief btw, exclusief betekeningskosten en griffierecht). [de man] heeft het namelijk bewust op een procedure laten aankomen, terwijl hij weet dat dit niet zal leiden tot het door hem gewenste resultaat.
3.3.
[de man] concludeert tot afwijzing, althans tot matiging, van de vordering van [de vrouw] , met veroordeling van [de vrouw] in de kosten van de procedure en de nakosten. Op het verweer van [de man] zal bij de beoordeling – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
in reconventie
3.4.
[de man] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (verkort en anders weergegeven) [de vrouw] te veroordelen tot betaling van (i.) € 6.943,55 ter zake van door haar te weinig afgedragen betalingen in het kader van de huur, althans een in goede justitie te bepalen bedrag; (ii.) € 425,- per maand ná 28 februari 2023 ter zake van door haar te weinig afgedragen betalingen in het kader van de huur, tot het moment dat de huurovereenkomst komt te eindigen, althans een in goede justitie te bepalen bedrag; (iii.) € 13.908,09 ter zake door [de man] voorgeschoten bedragen, althans een in goede justitie te bepalen bedrag; (iv.) € 1.551,55 ter zake van door [de man] voorgeschoten bedragen die alleen op [de vrouw] zagen, althans een in goede justitie te bepalen bedrag; (v.) € 1.452,82 ter zake van door de toekomstige oplevering van de woning, althans een in goede justitie te betalen bedrag; (vi.) de kosten van deze procedure en de nakosten.
3.5.
Aan deze vordering legt [de man] – samengevat – het volgende ten grondslag. Partijen zijn zonder expliciete afspraken te maken gaan samenwonen. In de praktijk betekent dit dat ze elk 50% van alle gezamenlijke kosten moeten dragen. [de vrouw] heeft echter nooit 50% van de volledige huur verschuldigd over de huurperiode tot en met februari 2023 betaald. Daarnaast zijn er voor een bedrag van € 27.816,18 gezamenlijke kosten gemaakt. Nu hierover niets anders is afgesproken, moet [de vrouw] hiervan de helft (€ 13.908,09) betalen. [de man] heeft aan het begin van de relatie regelmatig de helft van de kosten die [de vrouw] moest betalen voorgeschoten. Ook heeft [de man] een bedrag van € 1.551,55 voorgeschoten voor kosten die alleen betrekking hadden op [de vrouw] , zoals haar neusoperatie. Deze voorgeschoten bedragen, die [de vrouw] tegen de afspraken in niet is ingelopen, dienen te worden aangemerkt als overeenkomst van geldlening, althans als bedragen waarmee [de vrouw] zich ongerechtvaardigd heeft verrijkt. [de vrouw] dient die bedragen dan ook aan [de man] (terug) te betalen. Doordat [de man] bij toewijzing van de vordering van [de vrouw] daarnaast kosten zal maken om de huurwoning volgens de huurovereenkomst op te leveren, dient [de vrouw] ter compensatie een bijdrage te betalen, omdat bij samenwoning deze kosten gezamenlijk gedragen zouden worden.
3.6.
[de vrouw] heeft verweer gevoerd, waarop hieronder – voor zover van belang – nader zal worden ingegaan.

4.Beoordeling

in conventie
einde contractueel medehuurderschap
4.1.
Op grond van artikel 7:267 lid 7 BW kunnen huurders en wettelijk medehuurders vorderen dat de rechter zal bepalen dat een of meer van deze personen de huur met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip niet langer zullen voortzetten. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing als twee contractuele medehuurders zoals [de vrouw] en [de man] uit elkaar (willen) gaan. Deze overeenkomstige toepassing strekt zich ook uit tot de werking tegenover de verhuurder. Aldus eindigt daarmee de huurovereenkomst ten aanzien van de vertrekkende huurder(s) op de door de rechter bepaalde dag en wordt de huurovereenkomst ten aanzien van de achterblijvende huurder(s) voortgezet, ook indien de huurovereenkomst een eigen regeling bevat omtrent voortzetting door een of meer van de huurders (ECLI:NL:HR:2021:1964).
4.2.
Het bovenstaande brengt mee dat [de vrouw] , als contractueel medehuurder, op grond van artikel 7:267 lid 7 BW in deze procedure kan vorderen dat het huurrecht van de woning wordt toegewezen aan [de man] . [de man] betwist dit op zichzelf ook niet.
4.3.
De kwestie die partijen verdeeld houdt en volgens artikel 7:267 lid 7, tweede zin, BW ook beoordeeld moet worden, is of het naar redelijkheid en billijkheid, met inachtneming van de omstandigheden van het geval, geboden is om het huurrecht van de woning toe te wijzen aan [de man] , met ingang van 15 december 2022.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat geboden is om het huurrecht toe te wijzen aan [de man] . Aangezien partijen geen affectieve relatie meer hebben, wordt aangenomen dat het verbreken van alle (juridische) banden tussen hen bevorderlijk zal zijn voor de onderlinge verhouding en de ontwikkeling van toekomstplannen zonder elkaar. Daarnaast maakt [de vrouw] al geruime tijd geen gebruik meer van de woning, waardoor het in haar belang is dat haar huurderschap eindigt. Onder die omstandigheden is het niet redelijk en billijk om haar aan haar verplichting uit de huurovereenkomst te houden.
4.5.
Daar staat tegenover het evidente belang van [de man] om de huur te kunnen blijven voldoen. Als niet weersproken staat vast dat [de man] op dit moment niet in staat is om in zijn eentje de maandelijkse huurprijs te betalen. Hij had er door het meetekenen van de huurovereenkomst door [de vrouw] geen rekening mee hoeven houden dat deze situatie zou ontstaan. Het betalen van de huur (inclusief voorschot servicekosten) is immers een gezamenlijke verantwoordelijkheid. [de vrouw] heeft zich niet zomaar eenzijdig kunnen onttrekken aan haar verplichtingen uit de huurovereenkomst jegens (ook) de verhuurder door te vertrekken uit de woning en de huur niet meer te betalen. Het feit dat [de vrouw] dit heeft gedaan, heeft erin geresulteerd dat [de man] de volledige huur en dus ook het aandeel van [de vrouw] daarin is (moeten) gaan betalen. Onder die omstandigheden acht de kantonrechter evenmin redelijk en billijk om te beslissen dat het huurrecht van de woning al vanaf 15 december 2022 aan [de man] moet worden toegewezen. In dat geval zou [de man] immers vanaf die datum zelf de volledige huurprijs moeten voldoen.
4.6.
In het voorgaande ziet de kantonrechter aanleiding om het huurrecht van de woning met ingang van 1 juli 2023 toe te wijzen aan [de man] . Dit betekent dan ook dat [de vrouw] tot aan die datum medeverantwoordelijk is (gebleven) voor de huurbetaling en de betaling van het voorschot servicekosten. Het feit dat [de vrouw] de huurovereenkomst op 21 januari 2023 heeft opgezegd, maakt dat niet anders. Opzegging had immers gezamenlijk moeten plaatsvinden, en als [de vrouw] wenste dat de huurovereenkomst eerder zou eindigen, had zij eerder onderhavige vordering moeten instellen.
4.7.
De kantonrechter ziet geen grond om voor recht verklaren dat [de man] [de vrouw] dient te vrijwaren voor alle aanspraken van zijn vader uit hoofde van de huurovereenkomst. Deze vordering wordt als te onbepaald beschouwd.
buitengerechtelijke incassokosten
4.8.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente daarover zal worden afgewezen. [de vrouw] heeft gesteld noch gespecificeerd dat deze kosten zijn gemaakt ter zake van andere verrichtingen dan die waarvoor
de in de artikelen 237 tot en met 240 Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. In lijn met het Rapport BGK-integraal 2013 had van [de vrouw] verwacht mogen worden dat zij een specificatie zou overleggen met daarop een omschrijving van de uitgevoerde verrichtingen en het daarmee gemoeide aantal uren en het gehanteerde uurtarief. Nu deze specificatie ontbreekt, zal dit onderdeel van de vordering als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
(integrale) proceskosten
4.9.
Op grond van vaste rechtspraak is een uitzondering op het regime van de artikelen 237-240 Rv alleen mogelijk onder buitengewone omstandigheden, zoals wanneer sprake is van misbruik van procesrecht of het onrechtmatig instellen van een procedure. Daarom moet voor een volledige proceskostenvergoeding worden voldaan aan de maatstaf voor misbruik van procesbevoegdheid. Daar is sprake van als het instellen van een vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had moeten blijven. Daarvan kan sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen, of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Daarbij past terughoudendheid gelet op het recht tot toegang tot de rechter, dat mede is gewaarborgd door artikel 6 EVRM (ECLI:NL:HR: 2012:BV7828 en ECLI:NL:HR:2017:2366).
4.10.
De kantonrechter is van oordeel dat de hiervoor beschreven situatie zich in het onderhavige geval niet voordoet. [de man] had het recht om zich te verweren tegen de eenzijdige opzegging van de huurovereenkomst door [de vrouw] . Anders dan [de vrouw] stelt, had [de man] hier wel degelijk belang bij, omdat (de verwachting bestond dat) hij als enige huurder de maandelijkse huurprijs niet kan blijven voldoen en dus een reële kans bestaat dat dit op enig moment tot het einde van de huurovereenkomst zal leiden. Dat de vader van [de man] de verhuurder is, doet hier niet aan af. Dat [de man] zich buiten rechte en ook in deze procedure heeft verweerd tegen de opzegging, levert op zichzelf dan ook geen misbruik van procesbevoegdheid op. De vordering om [de man] in de werkelijke proceskosten te veroordelen, zal daarom worden afgewezen.
4.11.
In een procedure zoals deze, die voortkomt uit de affectieve relatie die tussen partijen heeft bestaan, is het uitgangspunt dat de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat ieder van de partijen de eigen kosten draagt (artikel 237 lid 1 Rv). Omdat de kantonrechter geen aanleiding ziet om af te wijken van dit uitgangspunt, zal in overeenstemming daarmee worden beslist.
in reconventie
4.12.
Vooropgesteld wordt dat niet gebleken is dat partijen met betrekking tot de vraag voor wiens rekening bepaalde kosten van hun samenleving of van specifieke uitgaven moeten komen een schriftelijke overeenkomst zijn aangegaan, of daarover uitdrukkelijk dan wel stilzwijgende afspraken hebben gemaakt.
4.13.
Anders dan [de man] stelt, betekent het ontbreken van expliciete afspraken tussen partijen over de verdeling van gemeenschappelijke kosten en/of specifieke uitgaven niet automatisch dat er (stilzwijgend) een afspraak is ontstaan dat zij ieder de helft van deze kosten en/of uitgaven zouden dragen. [de vrouw] betwist dat er een afspraak was om elk de helft daarvan te betalen en naar het oordeel van de kantonrechter vindt die betwisting steun in wat partijen naar voren hebben gebracht. Volgens de kantonrechter lijkt het er eerder op dat partijen tijdens hun affectieve relatie de intentie hadden om financieel voor elkaar te zorgen en over en weer voor kosten van de ander en kosten van de huishouding die bedragen te betalen die zij zich op dat moment financieel konden veroorloven. Dit leidt de kantonrechter af uit de door [de man] overgelegde productie 8. Hieruit blijkt namelijk dat niet alleen [de man] , maar ook [de vrouw] dergelijke kosten op zich heeft genomen. Omdat niet gebleken is van een specifieke afspraak om alle uitgaven 50/50 te delen, ziet de kantonrechter niet in dat en waarom zaken die door [de man] zijn betaald nu geheel of gedeeltelijk door [de vrouw] moeten worden gedragen.
4.14.
Op basis van het bovenstaande kan niet gezegd worden dat [de vrouw] gehouden is aan [de man] de helft van de huurprijs inclusief voorschot servicekosten te betalen. Ook kan niet gezegd worden dat er sprake is van een (impliciet tot stand gekomen) overeenkomst van geldlening tussen partijen en evenmin dat [de vrouw] zich ongerechtvaardigd heeft verrijkt ten opzichte van [de man] . Bijzondere omstandigheden die meebrengen dat [de man] desalniettemin een uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeiend vergoedingsrecht jegens [de vrouw] heeft, zijn gesteld noch gebleken. Dit leidt ertoe dat van de vordering de onderdelen (i.) tot en met (iv.) zullen worden afgewezen.
4.15.
Onderdeel (v.) van de vordering zal eveneens worden afgewezen. Niet valt in te zien op welke grond [de vrouw] in de kosten van oplevering dient te worden veroordeeld. Bovendien is in het geheel niet (feitelijk) onderbouwd dat [de man] kosten moet maken om de woning bij het einde van de huurovereenkomst in de staat op te leveren zoals die was bij aanvang van de huurovereenkomst.
4.16.
Gelet op hetgeen bij rechtsoverweging 4.11. is overwogen, zal de kantonrechter de proceskosten tussen partijen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.Beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat het huurrecht van de woning wordt toegewezen aan [de man] met ingang van 1 juni 2023;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
in reconventie
5.4.
wijst de vordering af;
5.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. E.A.W. Schippers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 december 2023.