Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
eisende partij in conventie,
gemachtigde: mr. P. van der Veld (toevoeging: [toevoeging] ),
gedaagde partij in conventie,
gemachtigde: mr. R. Verspaandonk.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over de toewijzing van het huurrecht van een woning aan een van de contractuele medehuurders na het beëindigen van hun affectieve relatie. De eiseres, aangeduid als [de vrouw], heeft de woning op 15 december 2022 verlaten en heeft op 21 januari 2023 de huur opgezegd. De gedaagde, aangeduid als [de man], heeft de huurprijs sindsdien volledig moeten betalen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst door beide partijen was aangegaan en dat artikel 7:267 lid 7 BW van toepassing is. Dit artikel stelt dat huurders kunnen vorderen dat de rechter bepaalt dat een of meer huurders de huur niet langer voortzetten. De rechter heeft geoordeeld dat het niet redelijk en billijk zou zijn om [de vrouw] aan haar verplichtingen uit de huurovereenkomst te houden, gezien het feit dat zij de woning niet meer gebruikte en de affectieve relatie was beëindigd. De kantonrechter heeft daarom besloten dat het huurrecht met ingang van 1 juli 2023 aan [de man] wordt toegewezen, waardoor [de vrouw] tot die datum medeverantwoordelijk blijft voor de huurbetalingen. De vorderingen van [de vrouw] tot vrijwaring en vergoeding van buitengerechtelijke kosten zijn afgewezen, evenals de vorderingen van [de man] in reconventie, omdat er onvoldoende bewijs was voor de gestelde bedragen en afspraken. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.