In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 december 2023 een beschikking gegeven in een rekestprocedure. Verzoekster, die lid is geweest van de Partij van de Arbeid (PvdA), heeft een verzoek ingediend voor een voorlopig getuigenverhoor. Dit verzoek is gedaan naar aanleiding van door haar gestelde grensoverschrijdende gedragingen door verweerder, die ook lid was van de PvdA. Verzoekster heeft geklaagd over de onzorgvuldige afhandeling van haar melding door de PvdA, die een onderzoek heeft laten uitvoeren door het CAOP. Dit onderzoek concludeerde dat de klachten van verzoekster niet aannemelijk waren, maar verzoekster betwist de zorgvuldigheid van dit onderzoek en stelt dat haar klachten niet goed zijn behandeld.
De rechtbank heeft de procedure in verschillende fases behandeld, waarbij een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 juni 2023 en een vervolg op 23 november 2023. Tijdens deze zittingen heeft verzoekster haar verzoek verder geconcretiseerd en is de mogelijkheid voor verweerder om als belanghebbende te worden aangemerkt besproken. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toewijsbaar is, omdat verzoekster voldoende feiten heeft aangedragen die het horen van getuigen rechtvaardigen. De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met de wens van verweerder om tegenbewijs te leveren.
De rechtbank heeft bepaald dat het voorlopig getuigenverhoor zal plaatsvinden op 4 maart 2024, waarbij verzoekster de verplichting heeft om de beschikking aan de betrokken partijen toe te sturen. De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.