ECLI:NL:RBDHA:2023:19773

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
C/09/642047 / HA RK 23-43
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopig getuigenverhoor ter vergaring bewijs over door verzoekster gesteld grensoverschrijdend gedrag en de volgens haar onzorgvuldige afhandeling van de melding daarover

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 december 2023 een beschikking gegeven in een rekestprocedure. Verzoekster, die lid is geweest van de Partij van de Arbeid (PvdA), heeft een verzoek ingediend voor een voorlopig getuigenverhoor. Dit verzoek is gedaan naar aanleiding van door haar gestelde grensoverschrijdende gedragingen door verweerder, die ook lid was van de PvdA. Verzoekster heeft geklaagd over de onzorgvuldige afhandeling van haar melding door de PvdA, die een onderzoek heeft laten uitvoeren door het CAOP. Dit onderzoek concludeerde dat de klachten van verzoekster niet aannemelijk waren, maar verzoekster betwist de zorgvuldigheid van dit onderzoek en stelt dat haar klachten niet goed zijn behandeld.

De rechtbank heeft de procedure in verschillende fases behandeld, waarbij een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 juni 2023 en een vervolg op 23 november 2023. Tijdens deze zittingen heeft verzoekster haar verzoek verder geconcretiseerd en is de mogelijkheid voor verweerder om als belanghebbende te worden aangemerkt besproken. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toewijsbaar is, omdat verzoekster voldoende feiten heeft aangedragen die het horen van getuigen rechtvaardigen. De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met de wens van verweerder om tegenbewijs te leveren.

De rechtbank heeft bepaald dat het voorlopig getuigenverhoor zal plaatsvinden op 4 maart 2024, waarbij verzoekster de verplichting heeft om de beschikking aan de betrokken partijen toe te sturen. De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/642047 / HA RK 23-43
Beschikking van 14 december 2023
in de zaak van
[verzoekster]te [woonplaats 1] ,
verzoekster,
advocaat mr. S.A. van Snippenburg te Nijmegen,
tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Partij van de Arbeidte Den Haag,
verweerster,
advocaat mr. M.H.D. Vergouwen te Amsterdam,
en
[verweerder]te [woonplaats 2] ,
verweerder,
advocaten mrs. C.A. Alberdingk Thijm en A.D. van Lunteren te Amsterdam.
Verzoekster wordt hierna aangeduid als ‘ [verzoekster] ’, verweerster als ‘de PvdA’ en verweerder als ‘ [verweerder] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 1 februari 2023 ingekomen verzoekschrift, met producties;
  • het op 17 april 2023 ingekomen verzoek van [verweerder] om hem als belanghebbende aan te merken en om in de gelegenheid te worden gesteld om een verweerschrift in te dienen.
1.2.
De rechtbank heeft vervolgens een mondelinge behandeling bepaald, die heeft plaatsgevonden op 22 juni 2023. Tijdens die mondelinge behandeling is de zaak pro forma aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen overleg met elkaar te voeren. Daarbij is bepaald dat, indien dat overleg niet zou leiden tot intrekking van het verzoek, de mondelinge behandeling zou worden voortgezet, waarbij [verzoekster] dan nog de gelegenheid zou hebben voorafgaand daaraan het verzoek nader te concretiseren en waarbij [verweerder] dan nog de gelegenheid zou hebben om nader aan te geven op welke wijze hij in deze procedure wenst te worden betrokken.
1.3.
De mondelinge behandeling is daarna voortgezet op 23 november 2023. Voorafgaand daaraan heeft [verzoekster] een aanvullend verzoekschrift en aanvullende producties in het geding gebracht en heeft [verweerder] een verweerschrift ingediend waarin hij verzoekt om als belanghebbende te worden aangemerkt.
1.4.
Ter zitting heeft [verzoekster] haar verzoekschrift uitgebreid, in die zin dat ook [verweerder] daarin als verweerder wordt aangemerkt. Dat heeft de rechtbank toegestaan.
1.5.
Ter zitting is de uitspraakdatum bepaald op 4 januari 2024. Deze is daarna nader bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
De PvdA is een politieke partij. [verzoekster] is lid geweest van de PvdA van januari 2014 tot 17 maart 2020. Zij heeft van september 2017 tot 17 maart 2020 vrijwilligerswerkzaamheden gedaan voor de PvdA. Zij had uit dien hoofde regelmatig contact met [verweerder] , die toen voor de PvdA lid was van de Tweede Kamer.
2.2.
[verzoekster] heeft zich op 29 oktober 2019 gewend tot de PvdA met een melding/klacht over ongewenst gedrag van [verweerder] jegens haar. De PvdA heeft op 27 november 2019 onderzoeksbureau CAOP opdracht gegeven de melding/klacht te onderzoeken. CAOP heeft dat onderzoek op 20 februari 2020 afgerond. In dat onderzoek wordt geconcludeerd dat niet aannemelijk is dat de klachten terecht zijn. [verzoekster] heeft bij de PvdA geklaagd dat het uitgevoerde onderzoek niet zorgvuldig c.q. niet volledig is geweest en zij heeft geklaagd over de behandeling van haar melding door de PvdA. [verzoekster] is op 17 maart 2020 geroyeerd als lid van de PvdA. Haar klachten zijn niet gegrond verklaard.
2.3.
De PvdA heeft in februari 2022 een ander onderzoeksbureau – Bezemer & Schublad (hierna: B&S) – een aantal opdrachten gegeven, waaronder de opdracht om te analyseren of – naar de rechtbank de uitlatingen van partijen hierover begrijpt – het onder 2.2. vermelde door het CAOP gedane onderzoek in redelijkheid tot de daarin getrokken conclusies heeft kunnen leiden. De PvdA heeft zich op basis van de resultaten van dit onderzoek op het standpunt gesteld dat de door het CAOP getrokken conclusies gedragen kunnen worden door het gedane onderzoek.
2.4.
Naar aanleiding van uitlatingen van de (destijds) fractievoorzitter van de PvdA over het onderzoek van het CAOP is in de media geschreven dat de klachten van [verzoekster] ongegrond zijn.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekster] verzoekt de rechtbank om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen, onder bepaling van een datum en tijdstip.
3.2.
[verzoekster] voert daartoe – samengevat – het volgende aan, na aanvulling van haar gronden in het aanvullend verzoekschrift en ter zitting van 23 november 2023. Het grensoverschrijdende gedrag van [verweerder] , waarvan [verzoekster] bij de PvdA melding heeft gedaan, heeft een sterk negatieve invloed gehad op de gezondheidstoestand en het welbevinden van [verzoekster] . In het onderzoek dat de Pvda heeft laten uitvoeren, zijn geen van de door [verzoekster] aangedragen ooggetuigen gehoord. De PvdA is hierop gewezen, maar zij heeft zich desondanks op de uitkomsten van dit onderzoek gebaseerd. De PvdA heeft onrechtmatig jegens [verzoekster] gehandeld, doordat 1) de PvdA heeft nagelaten om [verzoekster] een veilige werkomgeving te bieden, 2) de PvdA de melding/klacht van [verzoekster] op onzorgvuldige wijze heeft afgehandeld en 3) de PvdA herhaaldelijk diffamerende uitlatingen heeft gedaan over de melding/klacht, waardoor ook derden dergelijke uitlatingen zijn gaan doen. Het horen van de door [verzoekster] genoemde (oog)getuigen zou ertoe kunnen leiden dat [verzoekster] het in haar melding beschreven gedrag van [verweerder] en de wijze waarop de PvdA daarmee is omgegaan alsnog kan onderbouwen. Dat acht [verzoekster] van belang om haar stelling dat de PvdA onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld te kunnen onderbouwen. Daarnaast kan dit ook onderbouwen dat [verweerder] onrechtmatig jegens [verzoekster] heeft gehandeld. Bij dit een en ander is ook van belang dat zowel [verweerder] als de PvdA wisten dat [verzoekster] lijdt aan PTSS.
3.3.
De PvdA heeft naar aanleiding van de onderbouwing van het verzoek door [verzoekster] enkele opmerkingen gemaakt, maar zij verzet zich niet tegen toewijzing van het verzoek.
3.4.
[verweerder] voert verweer tegen het verzoek. Hij verzoekt om dit af te wijzen. Indien het verzoek wordt toegewezen, dan wenst [verweerder] in de gelegenheid te worden gesteld in het kader van het voorlopig getuigenverhoor getuigen te doen horen om tegenbewijs te kunnen leveren.

4.De beoordeling

Verzoek voorlopig getuigenverhoor
Beoordelingskader
4.1.
Een voorlopig getuigenverhoor strekt ertoe de verzoeker in staat te stellen duidelijkheid te verkrijgen over bepaalde feiten waarvan hij in een eventuele procedure de bewijslast zal hebben en aldus zijn proceskansen beter te kunnen inschatten. Bij de beoordeling van een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen, geldt op grond van het bepaalde in artikel 186 in samenhang met artikel 166, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) als hoofdregel dat een dergelijk verzoek toewijsbaar is, in de gevallen waarin bij de wet het bewijs door getuigen is toegelaten. Uitgangspunt daarbij is dat de feiten die de verzoeker wil bewijzen betwist moeten zijn en tot een beslissing van de zaak kunnen leiden. In artikel 187, derde lid, aanhef en onder a en b Rv is bepaald dat in het verzoekschrift tot het doen houden van een voorlopig getuigenverhoor de aard en het beloop van de vordering, alsmede de feiten of rechten die men wil bewijzen, vermeld moeten worden. Daarbij is weliswaar niet vereist dat de verzoeker al in het verzoekschrift nauwkeurig vermeldt welke feiten en stellingen hij aan zijn voorgenomen vordering ten grondslag wil leggen en omtrent welke feiten hij getuigen wil doen horen, maar de genoemde bepalingen brengen wel mee dat de verzoeker het feitelijk gebeuren waarover hij getuigen wil doen horen zodanig dient te omschrijven dat voor de rechter die op het verzoek moet beslissen, voor de rechter voor wie het verhoor zal worden gehouden en voor de wederpartij voldoende duidelijk is op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben (vgl. HR 19 februari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0878).
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (vgl. onder meer HR 11 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6809) kan een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, worden afgewezen als de rechtbank van oordeel is dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt in de zin van artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat het verzoek in strijd is met de goede procesorde of dat het moet afstuiten op een ander door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. Verder geldt bij de beoordeling van een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor de in artikel 3:303 BW neergelegde regel dat zonder belang niemand een rechtsvordering toekomt.
Inhoudelijke beoordeling
4.3.
[verzoekster] wil door het horen van de door haar aangedragen vijf getuigen op de eerste plaats bewijzen dat zij op grensoverschrijdende wijze is bejegend door [verweerder] . Zij wil door het horen van een aantal van deze getuigen bewijzen dat het ongewenste gedrag van [verweerder] onder de aandacht is gebracht van de PvdA, maar dat de PvdA deze melding/klacht op onzorgvuldige wijze heeft afgehandeld. Met het horen van een van de getuigen wil [verzoekster] bewijzen dat zij bij het CAOP getuigen heeft aangedragen, die door het COAP niet zijn gehoord, alsmede dat dit onder de aandacht is gebracht van de PvdA, maar dat de PvdA daar niets mee heeft gedaan.
4.4.
De PvdA heeft een aantal opmerkingen gemaakt over het verzoek, maar zij heeft expliciet verklaard zich niet tegen toewijzing van het verzoek te verzetten. Gelet daarop behoeven de betreffende opmerkingen van de PvdA in deze beschikking geen bespreking en is het verzoek jegens haar toewijsbaar.
4.5.
[verweerder] heeft zich verzet tegen toewijzing van het verzoek, omdat volgens hem onaannemelijk is dat het horen van getuigen zal leiden tot bewijs van de door [verzoekster] aangedragen feiten. [verzoekster] heeft volgens [verweerder] daarom geen belang bij toewijzing van het verzoek en het verzoek is volgens hem daarom in strijd is met de eisen van een goede procesorde.
4.6.
Daarin kan [verweerder] niet worden gevolgd. [verweerder] wijst er ter onderbouwing van zijn standpunt met name op dat al is onderzocht of de beschuldigingen op waarheid berusten en dat ook is onderzocht of het gedane onderzoek zorgvuldig is verricht. Dat brengt echter, mede gelet op hetgeen [verzoekster] over deze onderzoeken naar voren heeft gebracht, nog niet mee dat daarom nu vaststaat dat de door [verzoekster] geuite beschuldigingen onterecht zijn. De onderzoeken zijn door particuliere onderzoeksbureaus verricht, over de wijze waarop de onderzoeken zijn uitgevoerd is niets bekend, de rapporten zijn niet bekend en [verzoekster] heeft concrete punten naar voren gebracht die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat de onderzoeken niet correct zijn verricht. Het verzoek, dat overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, is daarom ook jegens [verweerder] toewijsbaar.
4.7.
De ervaring leert dat veelal voor het horen van de eerste getuige minimaal anderhalf uur uitgetrokken dient te worden en voor de andere getuigen ongeveer één uur of eventueel drie kwartier. De rechtbank verzoekt de advocaat van verzoekster met het oproepen van de getuigen hiermee rekening te houden en een oproepingsschema tijdig voor het verhoor aan de griffier toe te zenden.
Leveren van tegenbewijs
4.8.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de door [verweerder] geuite wens om toegelaten te worden tot het leveren van tegenbewijs dat op de fase van het daadwerkelijk houden van het voorlopig getuigenverhoor de artikelen 188-193 Rv van toepassing zijn. In artikel 190, tweede lid, Rv is bepaald dat, indien de wederpartij verschijnt bij het verhoor ter zitting, hij op zijn verzoek tot het leveren van tegenbewijs kan worden toegelaten.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
beveelt een voorlopig getuigenverhoor naar het feitelijk gebeuren zoals onder 4.3 omschreven;
5.2.
bepaalt dat het verhoor van de vijf in het verzoekschrift genoemde getuigen zal plaatsvinden in het paleis van justitie te Den Haag aan de Prins Clauslaan 60 op
maandag 4 maart 2024 vanaf 09.00 uurten overstaan van mr. P. Dondorp;
5.3.
bepaalt dat [verzoekster] binnen een week na dagtekening van deze beschikking een afschrift van deze beschikking bij aangetekende brief of exploot aan de PvdA en [verweerder] moet doen toekomen;
5.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2023.
ts