ECLI:NL:RBDHA:2023:19736

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
NL22.22884 en NL22.22885
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Egyptische eisers op basis van ongeloofwaardige verklaringen over vervolging door staatsveiligheidsdiensten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2023 uitspraak gedaan in de asielaanvragen van twee Egyptische eisers, die hun aanvragen tot het verlenen van verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd hadden ingediend. De rechtbank heeft de aanvragen afgewezen, omdat de problemen die eisers stelden te hebben ondervonden met de Egyptische staatsveiligheidsdiensten ongeloofwaardig werden geacht. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, zich terecht op het standpunt had gesteld dat de overige geloofwaardig geachte elementen niet leidden tot gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade. De eisers, die in 2021 asiel hadden aangevraagd, voerden aan dat eiser 1 in Egypte een naaiatelier had en opdrachten ontving van de Partij voor Vrijheid en Gelijkheid, wat hem in de negatieve belangstelling van de staatsveiligheidsdiensten had gebracht. De rechtbank concludeerde echter dat de verklaringen van eisers summier en tegenstrijdig waren, en dat er geen overtuigend bewijs was overgelegd ter onderbouwing van hun claims. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de gestelde problemen met de staatsveiligheidsdiensten niet aannemelijk waren gemaakt, en dat de eisers niet als vluchtelingen konden worden aangemerkt. De beroepen zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.22884 en NL22.22885

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser 1], eiser 1 en [eiser 2], eiser 2 (hierna tezamen: eisers)

V-nummers: [nummer 1] en [nummer 2]
(gemachtigde: mr. A. Simicevic),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. C. van Breda).

Inleiding

1.1.
Bij besluiten van 17 oktober 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd (asielaanvragen) in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.2.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 6 december 2023 op zitting behandeld. Eisers en hun gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser 1 is op [geboortedatum 1] geboren en heeft de Egyptische nationaliteit. Hij is de vader van eiser 2. Eiser 2 is op [geboortedatum 2] geboren en heeft eveneens de Egyptische nationaliteit.
3. Eisers hebben op 7 oktober 2021 de hier aan de orde zijnde asielaanvragen ingediend. Zij hebben daar – samengevat weergegeven – het volgende aan ten grondslag gelegd. Eiser 1 had in Egypte een naaiatelier waar hij kleding maakte. Vanaf 2012 heeft hij van de Partij voor Vrijheid en Gelijkheid (de politieke tak van de Moslimbroederschap) opdrachten gekregen om shirts en vlaggen te maken. Als gevolg hiervan is hij in de negatieve belangstelling komen te staan bij de staatsveiligheidsdiensten. Eiser 1 is naar Turkije vertrokken. Vervolgens hebben er een huiszoeking en een tweetal invallen in het atelier plaatsgevonden. Dit heeft eiser 1 gehoord via zijn vrouw en zijn buurman (een supermarkteigenaar). Eiser 2 is hierna ook vertrokken uit Egypte. Gelet op het voorgaande vrezen eisers voor vervolging door de Egyptische staatsveiligheidsdiensten.
4. Het asielrelaas van eiser 1 bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Het maken van vlaggen en T-shirts voor de Partij voor Vrijheid en Gelijkheid;
  • Problemen met de staatsveiligheidsdiensten.
Het asielrelaas van eiser 2 bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Hij is de zoon van een man die politieke activiteiten heeft verricht voor de Moslimbroederschap;
  • Problemen met de staatsveiligheidsdiensten.
4.1.
Verweerder acht de eerste twee relevante elementen in de asielrelazen van eisers geloofwaardig. Over het derde relevante element in hun asielrelaas heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat dit niet geloofwaardig is. Daar legt verweerder onder meer het volgende aan ten grondslag. Eisers hebben geen documenten met betrekking tot deze problemen overgelegd. Daarnaast hebben eisers ook met hun verklaringen niet aannemelijk gemaakt dat eiser 1 vanwege zijn werkzaamheden voor de Moslimbroederschap problemen heeft ondervonden met de staatsveiligheidsdiensten. De verklaringen die zij hierover hebben afgelegd zijn summier en ook tegenstrijdig. Daarbij is van belang dat eiser 2 bij de huiszoeking aanwezig zou zijn geweest en dus uit eigen ervaring hierover kan vertellen. Ondanks dat hij op dat moment nog erg jong zou zijn, kan van hem worden verwacht dat hij hierover meer verklaart. Verweerder werpt eisers ook tegen dat de gestelde invallen in het huis en in het atelier inmiddels ruim zes jaar geleden zouden hebben plaatsgevonden en eiser 1 nadien op geen enkele wijze informatie heeft vergaard wat daarna nog zou zijn gebeurd. Verder werpt verweerder tegen dat eiser 1 al in 2012 opdrachten heeft verricht voor de Moslimbroederschap, maar dat hij pas in 2016 hierdoor in de problemen zou zijn gekomen. Dat is opmerkelijk, omdat uit algemene landeninformatie blijkt dat de partij al in 2013 is verboden. Daarnaast valt niet in te zien dat eiser 1 zich openlijk zou hebben ingezet voor de partij terwijl hij op de hoogte was van de mogelijke gevolgen hiervan. Voorts acht verweerder het niet aannemelijk dat de vrouw en andere kinderen van eiser 1 nog gedurende twee jaar na de vermeende invallen probleemloos in Egypte hebben kunnen verblijven. Gelet op het voorgaande hebben eisers hun problemen met de staatsveiligheidsdiensten niet aannemelijk gemaakt. De geloofwaardig geachte elementen heeft verweerder niet zwaarwegend genoeg geacht voor asielverlening. Daarom heeft verweerder de asielaanvragen afgewezen als ongegrond.
5. Eisers verzoeken eerst al hetgeen zij in de zienswijzen hebben aangevoerd in beroep als herhaald en ingelast te beschouwen.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in de bestreden besluiten voldoende gemotiveerd ingegaan op hetgeen eisers in de zienswijze naar voren hebben gebracht. Voor zover zij in beroep niet hebben geconcretiseerd op welke punten de motivering van de bestreden besluiten niet juist is, kan de enkele herhaling van de zienswijze in beroep niet leiden tot vernietiging van de bestreden besluiten. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), onder meer in de uitspraak van 4 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2169).
6. Eisers betogen verder dat verweerder de bestreden besluiten onzorgvuldig heeft voorbereid. Er is niet goed getolkt tijdens de gehoren. Dit is reeds in de correcties en aanvullingen naar voren gebracht. Bovendien is tijdens de gehoren gebruik gemaakt van een niet-registertolk.
6.1.
Voor zover eiser 1 heeft gesteld dat er tijdens zijn nader gehoor gebruik is gemaakt van een niet-registertolk, overweegt de rechtbank dat deze stelling feitelijke grondslag mist. Tijdens het nader gehoor hebben, verspreid over twee dagen, blijkens de hiervan opgemaakte verslagen twee verschillende registertolken getolkt. Uit het rapport van dit gehoor blijkt niet dat er onduidelijke vragen zijn gesteld. Eiser 1 heeft in de correcties en aanvullingen in dit verband onder meer verwezen naar de verklaringen op pagina 20. Niet valt in te zien echter wat er onduidelijk is aan de daar door de hoormedewerker gestelde vragen. De door eiser 1 gegeven antwoorden sluiten ook aan op de gestelde vragen. De twee voorbeelden die eiser verder nog in de correcties en aanvullingen bij het nader gehoor noemt, van situaties waarin de antwoorden niet zouden aansluiten op de gestelde vragen, zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor de conclusie dat er niet goed is getolkt. De rechtbank overweegt voorts dat de overige correcties en aanvullingen die eiser naar aanleiding van het nader gehoor heeft ingediend inhoudelijk niet of nauwelijks verschillen van zijn verklaringen tijdens het gehoor en feitelijk neerkomen op een nadere toelichting.
6.2.
Tijdens het gehoor van eiser 2 is wel gebruik gemaakt van een niet-registertolk, maar de rechtbank ziet geen aanknopingspunten in zijn gehoor voor het oordeel dat er onjuist is getolkt. Dat eiser 2 tijdens zijn gehoor heeft verklaard dat zijn vader posters bedrukte terwijl dat volgens eisers shirts en vlaggen moet zijn, is eveneens onvoldoende voor de conclusie dat er onjuist is getolkt.
6.3.
De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat er onjuist is getolkt tijdens de verschillende gehoren. Er is dus niet gebleken dat verweerder de bestreden besluiten in zoverre onzorgvuldig heeft voorbereid. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Eisers betogen verder dat verweerder de problemen met de Egyptische staatsveiligheidsdiensten ten onrechte en niet deugdelijk gemotiveerd ongeloofwaardig heeft geacht. Daartoe voeren zij – samengevat weergegeven – het volgende aan. Verweerder werpt eiser 1 ten onrechte tegen dat hij over de inval in hun huis summier heeft verklaard. Het ligt op de weg van verweerder om hierop door te vragen indien hij van mening is dat de verklaringen hierover onvoldoende diepgaand zijn. Verweerder werpt eisers ook ten onrechte tegen dat eiser 1 tegenstrijdig heeft verklaard over wat de mannen van de staatsveiligheidsdiensten zouden hebben gezegd bij de inval. De verschillen in het rapport van het gehoor zijn te wijten aan de onjuiste vertaling van de tolk en de onduidelijke vraagstelling van de hoormedewerker. Voorts heeft verweerder eisers ten onrechte tegengeworpen dat eiser 1 summier heeft verklaard over de eerste inval in het atelier. Hij was bij de inval zelf niet aanwezig en heeft deze informatie van zijn buurman. Verder betwisten eisers dat eiser 1 tegenstrijdig heeft verklaard over het al dan niet binnentreden van leden van de staatsveiligheidsdiensten in het atelier bij de tweede inval. Voorts voeren eisers aan dat eiser 1 heeft verklaard wel voorzichtig te werk te zijn gegaan, dat hij niet continu aan de opdracht van de Moslimbroederschap werkte en dat hij geen reden had om zijn klanten te wantrouwen. Dat eiser 1 pas in 2016 in de problemen is gekomen met de Egyptische staatsveiligheidsdiensten heeft waarschijnlijk te maken met het gegeven dat er op dat moment veel stakingen, demonstraties en incidenten tussen de demonstranten en het leger waren. Eisers verwijzen hierbij naar algemene landeninformatie waarin de algehele situatie in Egypte wordt beschreven. Gelet op het voorgaande dichten de Egyptische autoriteiten eiser 1 een politieke overtuiging toe en lopen eiser 1 en zijn gezin gevaar.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het derde relevante element in de asielrelazen van eisers ongeloofwaardig is. Eisers hebben ter onderbouwing van hun gestelde problemen met de Egyptische staatsveiligheidsdiensten foto’s overgelegd bij de zienswijze. Dit zouden foto’s betreffen van hun woning na de inval van de Egyptische staatsveiligheidsdiensten. Net als verweerder constateert de rechtbank echter dat de foto’s die zij heeft aangetroffen in het dossier onleesbaar zijn. Deze foto’s kunnen om die reden niet bijdragen aan de geloofwaardigheid van het hier aan de orde zijnde relevante element. Niet is gebleken dat eisers, nadat zij bekend werden met het gegeven dat verweerder de betreffende foto’s niet ofwel niet goed kon zien, op enige wijze hebben geprobeerd om alsnog leesbare foto’s aan verweerder te verstrekken. Dit terwijl zij hiertoe ruimschoots in de gelegenheid zijn geweest, gelet op de lange duur van deze procedure. Ook in beroep hebben eisers dit niet gedaan. Eisers hebben ook geen andere documenten overgelegd ter onderbouwing van de gestelde problemen met de Egyptische staatsveiligheidsdiensten. Verweerder had dit wel van hen mogen verwachten. Onder meer uit pagina 60 van het Algemeen Ambtsbericht over Egypte volgt namelijk dat de Egyptische autoriteiten een beklaagde meestal onmiddellijk en gedetailleerd informeren over de aanklachten tegen hen en dat zij het recht hebben om een advocaat te raadplegen. Niet is gebleken dat eisers op enige wijze hebben geprobeerd om aan documenten te komen ter onderbouwing van hun asielrelaas op dit punt. Dit heeft verweerder hen mogen tegenwerpen. Dat eisers niet in Egypte waren, doet aan het voorgaande niet af. Verweerder heeft er namelijk op gewezen dat het mogelijk is om bij afwezigheid via een advocaat aan documenten te komen. Dat dit voor eisers niet mogelijk zou zijn, is door eisers niet gesteld en ook overigens niet gebleken.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers met hun verklaringen het derde relevante element in hun asielrelaas niet aannemelijk hebben gemaakt. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eisers summier en tegenstrijdig hebben verklaard over de inval in hun huis. Zo heeft eiser 1 niet verklaard dat de inval in zijn huis gewelddadig was, terwijl eiser 2 dit in zijn gehoor wel heeft verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat dit verschil in verklaringen te wijten is aan de vertaling door de tolk(en). Verder zijn eisers voldoende gewezen op het belang om zo gedetailleerd mogelijk te verklaren over hun asielmotieven en heeft verweerder voldoende doorgevraagd tijdens de gehoren. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat van eiser 1 mocht worden verwacht dat hij over de inval zou hebben gesproken met zijn vrouw, die op dat moment aanwezig zou zijn geweest. Daarnaast heeft verweerder terecht aan eiser 1 tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over wat de mannen van de staatsveiligheidsdiensten zouden hebben gezegd tijdens deze inval. Aanvankelijk heeft hij immers verklaard dat de inval te maken had met zijn opdracht/werk (p. 11 NG), terwijl hij later tijdens het gehoor heeft verklaard dat zij niks zeiden over zijn werk (p. 16 NG). Dat dit te wijten is aan de vertaling van de tolk, heeft verweerder niet hoeven te volgen.
7.3.
De rechtbank overweegt verder dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiser 1 over de inval(len) in zijn atelier summier en tegenstrijdig zijn. Over de eerste inval heeft eiser 1 louter verklaard dat er op 22 juli 2016 vier mannen het atelier hebben bezocht op de dag dat de inval in zijn woning zou hebben plaatsgevonden en dat er spullen zouden zijn meegenomen. Daarbij zouden zijn medewerkers zijn meegenomen door de veiligheidsdiensten. Verweerder heeft deze verklaringen als summier mogen aanmerken. Dat hij zelf niet aanwezig was bij de inval en dat hij daarom niet meer kan verklaren, maakt dit niet anders. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat sinds de inval (ten tijde van het besluit) ruim zes jaren waren verstreken en dat niet valt in te zien dat eiser al die tijd geen enkele nadere informatie, bijvoorbeeld over zijn meegenomen medewerkers, heeft kunnen vergaren, bijvoorbeeld via familieleden of vrienden van zijn medewerkers. Eiser 1 heeft bovendien op pagina 25 van het nader gehoor tot twee maal toe expliciet verklaard dat de leden van de staatsveiligheidsdiensten niet binnen zijn geweest in het atelier bij de tweede inval. Op pagina 26 van het nader gehoor heeft eiser 1 vervolgens verklaard dat hij van zijn buurman hoorde dat zij wel zijn atelier zijn binnengegaan. Verweerder heeft deze verklaringen terecht als tegenstrijdig aangemerkt. Daarnaast heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaring dat de Egyptische veiligheidsdiensten achter deze invallen zouden zitten, berust op enkel een vermoeden.
7.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eisers ook mogen tegenwerpen dat niet valt in te zien dat eiser 1 al in 2012 in opdracht van de Moslimbroederschap is begonnen met het produceren van shirts voor deze organisatie, maar pas in 2016 in de problemen hierdoor zou zijn gekomen. Daarbij heeft verweerder er terecht op gewezen dat uit het Algemeen Ambtsbericht inzake Egypte van november 2021 volgt dat de politieke tak van de Moslimbroederschap, de Partij voor Vrijheid en Gelijkheid, al in 2013 is verboden. Het Egyptische leger is volgens het Algemeen Ambtsbericht (p. 9) al sinds 2013 aan de macht. Verweerder heeft er bovendien op gewezen (p. 80 e.v.) dat politieke oppositie nauwelijks mogelijk was sindsdien. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser langdurig in redelijke openheid heeft gewerkt voor de Moslimbroederschap nu zijn klanten hebben kunnen zien wat hij voor deze organisatie produceerde, en dat dit bevreemdt, gezien de risico’s daarvan.
7.5.
De rechtbank overweegt verder dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet aannemelijk is dat eisers vrouw en kinderen zonder problemen nog twee jaar in Egypte hebben kunnen blijven wonen als eiser daadwerkelijk in de negatieve belangstelling van de autoriteiten zou staan. Verweerder heeft in dit kader onder meer gewezen op een artikel van Human Rights Watch van 19 februari 2021 (Egypt: Escalating Reprisals, Arrests of Critics’ Families). Hieruit volgt dat er een patroon zichtbaar is waarbij familieleden van activisten en opposanten worden lastiggevallen door de Egyptische autoriteiten. Dit volgt ook uit een artikel van Carnegie Endowment van 29 maart 2019 (Egypt’s Political Exiles: Going Anywhere but Home) waar verweerder op wijst. Van een dergelijke negatieve aandacht van de Egyptische autoriteiten is in het geval van het gezin van eisers niet gebleken. Het gezin van eisers heeft daarnaast ook legaal uit kunnen reizen. De rechtbank stelt in dit kader nog vast dat eisers daags voor de zitting een vertaling van een facebookbericht hebben overgelegd waaruit volgens hen zou blijken dat hun familieleden geen nieuw Egyptisch paspoort hebben kunnen verkrijgen. De rechtbank ziet hierin echter geen grond voor een ander oordeel. Niet duidelijk is immers van wie dit bericht afkomstig is, op welke personen het ziet en wat de aanleiding zou zijn geweest om een paspoort dan wel de toegang (waar het bericht over spreekt) te weigeren. Eisers hebben verder ook nagelaten om enige context te verschaffen bij dit bericht.
7.6.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder het derde relevante element in de asielrelazen van eisers ongeloofwaardig kunnen achten. De beroepsgrond slaagt dus niet.
8. Eisers stellen zich verder op het standpunt dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat zij bij terugkeer niet te vrezen hebben voor vervolging door de Egyptische autoriteiten vanwege een aan eiser 1 toegedichte politieke overtuiging. De overweging van verweerder dat eiser 1 zich niet publiekelijk heeft uitgesproken en geen significante kritiek op de autoriteiten heeft geuit, is niet te rijmen met de geloofwaardig geachte door eiser 1 verrichte werkzaamheden voor de Moslimbroederschap (het tweede element). Dit is reeds voldoende voor de Egyptische autoriteiten om hem een politieke overtuiging toe te dichten.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eisers niet aan te merken zijn als vluchteling als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of bij terugkeer een reëel risico lopen op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft in dit verband gewezen op het landgebonden beleid ten aanzien van Egypte, neergelegd in paragraaf C7/12.3.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000. Hieruit volgt dat de IND voor Egypte onder meer (online) journalisten, mensenrechtenverdedigers of politieke opposanten/ activisten, die significante kritiek hebben geuit op de autoriteiten of het regeringsbeleid (als de vreemdeling de kritiek in het openbaar heeft geuit, zal hiervan al snel sprake zijn) als risicogroep aanmerkt. Verweerder heeft bij de bestreden besluit betrokken dat eiser 1 weliswaar werkzaamheden heeft verricht voor de Moslimbroederschap, maar zich niet significant, publiekelijk heeft uitgesproken tegen de Egyptische autoriteiten. Eisers behoren dan ook niet tot deze risicogroep. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt kunnen stellen dat eisers evenmin vanwege een aan eiser 1 toegedichte politieke overtuiging gevaar lopen bij terugkeer. Zoals reeds hiervoor is overwogen, heeft verweerder de gestelde problemen met de Egyptische staatsveiligheidsdiensten niet ten onrechte ongeloofwaardig bevonden. Derhalve is niet aannemelijk geworden dat eisers in het verleden in de negatieve belangstelling hebben gestaan van de Egyptische autoriteiten. Eiser 1 is al sinds 2016 gestaakt met zijn werkzaamheden voor de Moslimbroederschap. Er is geen associatie meer met de broederschap. Eiser is ook geen lid daarvan. Sinds het vertrek van eisers uit Egypte is inmiddels aanzienlijke tijd verstreken en al die tijd hebben de autoriteiten geen contact gezocht met eisers of hun familie. Nergens blijkt ook uit dat er een aanklacht tegen eiser 1 loopt. Het is dan ook niet aannemelijk dat eiser 1 de negatieve belangstelling van de autoriteiten heeft gewekt of zal wekken. Deze beroepsgrond slaagt dus evenmin.
9. Eisers betogen tot slot dat niet is gebleken dat verweerder op enige wijze de belangen van eiser 2 als minderjarig kind heeft meegewogen in de bestreden besluit. Zij hebben in beroep een cijferlijst van eiser 2 overgelegd.
9.1.
De rechtbank overweegt dat eisers deze beroepsgrond op geen enkele wijze hebben toegelicht of hebben geconcretiseerd en gaat daarom aan dit punt voorbij. De rechtbank merkt ook nog op dat eisers noch hun gemachtigde zijn verschenen ter zitting en ook later dus geen nadere toelichting hebben gegeven op dit punt.
10. Verweerder heeft de aanvragen terecht afgewezen als ongegrond. De beroepen zijn ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.