ECLI:NL:RBDHA:2023:19636

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
22/5734
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de inhouding van buitenlandbijdrage op AOW-pensioen van Belgische eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Belgische inwoner, en het Centraal Administratiekantoor (CAK) over de inhouding van een buitenlandbijdrage op haar AOW-pensioen. Eiseres ontving sinds 9 augustus 2021 AOW-pensioen van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) en was per 9 augustus 2021 als verdragsgerechtigde aangemerkt. Het CAK had in een besluit van 22 april 2022 bepaald dat met ingang van mei 2022 een buitenlandbijdrage op haar pensioen zou worden ingehouden. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het CAK verklaarde haar bezwaar ongegrond in een besluit van 11 augustus 2022. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak op 30 november 2023 behandeld. Eiseres betoogde dat de ingangsdatum van de buitenlandbijdrage ten onrechte was vastgesteld op 9 augustus 2022, terwijl zij meende dat dit 9 augustus 2021 moest zijn. De rechtbank oordeelde dat de ingangsdatum van de verdragsgerechtigdheid samenvalt met de ingangsdatum van het AOW-pensioen, en dat de eerdere datum van 9 augustus 2021 correct was. De rechtbank concludeerde dat de inhoudingen op het pensioen van eiseres terecht waren en dat er geen grond was voor terugbetaling van eerder ingehouden bedragen.

Daarnaast betoogde eiseres dat zij per 4 januari 2023 verplicht verzekerd was via CM-Zorgkas in België, wat volgens haar leidde tot het vervallen van de verzekering via het CAK. De rechtbank verwierp dit argument, stellende dat de verdragsgerechtigdheid niet vervalt door een aanvullende verzekering in het woonland. Eiseres had ook aangevoerd dat de invordering van de buitenlandbijdrage ten onrechte niet was gestaakt in afwachting van de uitspraak, maar de rechtbank oordeelde dat er geen regelgeving was die dit vereiste. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees zij de verzoeken van eiseres af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5734

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], België, eiseres

(F.G. Feuler, gemachtigde)
en

het Centraal Administratiekantoor, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M. Nijman).

Inleiding

In het besluit van 22 april 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat met ingang van mei 2022 een bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) buitenland (buitenlandbijdrage) op het pensioen van eiseres op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) wordt ingehouden.
In het besluit van 11 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 30 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres haar gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1.1
Eiseres woont sinds 1993 in België. Vanaf 9 augustus 2021 ontvangt zij een AOW-pensioen van de Sociale Verzekeringsbank (Svb).
1.2
In een besluit van 18 maart 2022 heeft verweerder eiseres per 9 augustus 2022 als verdragsgerechtigde aangemerkt. Verweerder heeft haar bericht dat dat betekent dat zij recht heeft op medische zorg in haar woonland en dat de kosten van deze zorg door haar woonland met Nederland worden afgerekend. Eiseres is hiervoor vanaf 9 augustus 2022 een bijdrage, de zogenoemde buitenlandbijdrage, verschuldigd. Deze bijdrage wordt ingehouden op haar pensioen.
1.3
In het primaire besluit heeft de Svb eiseres medegedeeld dat met ingang van volgende maand (lees: mei 2022) elke maand de buitenlandbijdrage op haar AOW-pensioen wordt ingehouden.
1.4
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eiseres per 9 augustus 2021 recht heeft op AOW-pensioen. Gelet daarop is eiseres verdragsgerechtigd. Dat betekent dat zij recht heeft op medische zorg in België, ten laste van Nederland. Daarom is eiseres hiervoor in Nederland een buitenlandbijdrage verschuldigd. Het besluit van 18 maart 2022 bevat een kennelijke verschrijving. Daarin is ten onrechte vermeld dat eiseres per 9 augustus 2022 verdragsgerechtigd is, in plaats van per 9 augustus 2021. De juiste ingangsdatum is vermeld op het in de bijlage bij het besluit meegestuurde aanmeldformulier. Deze verschrijving leidt er niet toe dat de daadwerkelijke ingangsdatum van haar verdragsrecht wijzigt. De ingangsdatum van haar verdragsrecht vloeit immers voort uit de ingangsdatum van haar AOW-pensioen, en dat is 9 augustus 2021. Eiseres is dus per die datum verdragsbijdrage verschuldigd. De al ingehouden verdragsbijdrage wordt dan ook niet terugbetaald en de inhoudingen worden evenmin stopgezet.
2.1
Eiseres houdt vast aan de ingangsdatum van 9 augustus 2022 die wordt genoemd in het besluit van 18 maart 2022. In het primaire besluit is het besluit van 18 maart 2022 niet gewijzigd. In het bestreden besluit wordt het primaire besluit gehandhaafd. Zij is dan ook van mening dat zij eerst vanaf 9 augustus 2022 de buitenlandbijdrage verschuldigd is. De vóór 9 augustus 2022 ingehouden bedragen aan buitenlandbijdrage over de periode daarvoor moeten daarom worden terugbetaald.
2.2
De rechtbank overweegt dat eiseres, gelet op het besluit van 18 maart 2022, op grond van de Verordening EG nr. 883/2004 (de Verordening) verdragsgerechtigd is. Tegen dit besluit heeft eiseres geen rechtsmiddelen aangewend, zodat het in rechte vast staat. Dat betekent dat de verdragsgerechtigdheid in deze procedure niet meer aan de orde kan komen.
2.3
Ten aanzien van de ingangsdatum van de verdragsgerechtigdheid en die van de verschuldigdheid van de buitenlandbijdrage overweegt de rechtbank als volgt. In het besluit van 18 maart 2022 wordt als ingangsdatum 9 augustus 2022 vermeld. De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat dit een kennelijke verschrijving betreft. In de bijlage bij het besluit is wel de juiste ingangsdatum van 9 augustus 2021 vermeld, welke ingangsdatum correspondeert met de ingangsdatum van het AOW-pensioen. Van belang is verder, gelet op de Verordening, dat de verdragsgerechtigdheid dwingendrechtelijk ingaat op de dag dat eiseres AOW-pensioen is gaan ontvangen en dat dit gebruikelijke beslissingen zijn van verweerder. Op grond van het bovenstaande gaat de rechtbank ervan uit dat in het besluit van 18 maart 2022 bedoeld is 9 augustus 2021 als ingangsdatum te vermelden. Indien eiseres bij lezing van het besluit van 18 maart 2022 had getwijfeld aan de juistheid van de ingangsdatum van de buitenlandbijdrage, had zij hierover vragen kunnen stellen aan verweerder. Dat heeft zij niet gedaan. Voor zover eiseres een beroep heeft willen doen op het verbod op reformatio in peius is de rechtbank van oordeel dat verweerder bevoegd is om een gemaakte (schrijf)fout na ontdekking daarvan te herstellen, ook los van een ingesteld bezwaar. Artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht noch enige andere wettelijke bepaling verzet zich daartegen. [1]
2.5
De grond slaagt dus niet.
3.1
Eiseres betoogt dat zij per 4 januari 2023 in België via CM-Zorgkas verplicht is verzekerd. Daarmee vervalt in haar opinie de verzekering via verweerder. Er dient dus terugbetaling van de buitenlandbijdrage plaats te vinden over de periode van 9 augustus 2021 tot en met 4 januari 2023.
3.2
Met deze grond doet eiseres een beroep op het bestaan van recht op vrije keuze van zorgverzekering. Een keuzerecht om zich al dan niet te onderwerpen aan de werkingssfeer van artikel 25 van de Verordening bestaat echter niet. Dat betekent dat eiseres zich niet aan de verdragsgerechtigdheid en de daaruit voortvloeiende ziektekostenverzekering via verweerder kan onttrekken. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van het Hof van 14 oktober 2010, Van Delft e.a., C-345/09 en de daarop gevolgde rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [2] .
3.3
Ten aanzien van de verzekering bij CM-Zorgkas overweegt de rechtbank dat dat een aanvullende verzekering is en dus een aanvulling op de basisverzekering die via verweerder tot stand is gekomen. Dat die verzekering dwingend wordt opgelegd door het woonland maakt niet dat de verdragsgerechtigdheid daarmee vervalt.
3.4
De grond slaagt niet.
4.1
Eiseres stelt dat contractpartners in deze zaak verweerder en eiseres zijn en dat de mededeling van de Svb niet van toepassing is, aangezien deze niet is onderbouwd, met een wijziging ondertekend door een werknemer van verweerder.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank is het primaire besluit terecht door de Svb als bevoegde instantie is genomen en het bestreden besluit terecht door verweerder. Eiseres heeft dat ook niet met inhoudelijke argumenten bestreden. In tegenstelling tot wat eiseres lijkt te denken, worden deze verhoudingen niet door het civiele maar door het bestuursrecht gereguleerd. Ten aanzien van wat eiseres over de werknemer van verweerder heeft opgemerkt, overweegt de rechtbank dat een dergelijke werknemer geen eigenhandige beslissingen neemt, maar dat deze dienen te worden toegerekend aan de werkgever in dit geval verweerder. Gesteld noch gebleken is dat deze werknemer niet bevoegd was om deze taak te vervullen.
4.3
De grond slaagt niet.
5.1
Eiseres brengt naar voren dat de invordering ten onrechte niet is gestaakt in afwachting van de uitkomst van de gerechtelijke procedure.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank gaat eiseres uit van onjuiste veronderstelling. Er is geen regelgeving op grond waarvan de invordering wordt geschorst hangende bezwaar of beroep. Indien op grond van de rechterlijke uitspraak mocht blijken dat zij ten onrechte heeft betaald, dient verweerder het ten onrechte betaalde aan haar terug te betalen. Van een ten onrechte betaalde bijdrage is in dit geval echter geen sprake.
5.3
De grond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van eventuele proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2023.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie hierover de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, bijvoorbeeld de uitspraak van 4 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU7125.