ECLI:NL:RBDHA:2023:19623

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
NL23.18649
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het besluit van 26 juni 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens hem verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van de verweerder aanwezig was, terwijl eiseres en haar gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiseres. Dit is gebaseerd op de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Nederland heeft een verzoek om terugname aan Duitsland gedaan, dat is aanvaard. Eiseres heeft aangevoerd dat er in haar persoonlijke situatie aanleiding was om artikel 16 of 17 van de Dublinverordening toe te passen, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet onterecht heeft geoordeeld dat de gezinsbanden niet voldoende zijn om een uitzondering te maken.

De rechtbank stelt vast dat eiseres onvoldoende heeft aangetoond dat zij medisch afhankelijk is van haar broer en moeder, en dat de omstandigheden die zij heeft aangevoerd niet bijzonder genoeg zijn om een uitzondering te rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka en is openbaar gemaakt op 20 juli 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.18649
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [V nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. L. Sinoo),

en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Kowsari).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 26 juni 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland volgens verweerder verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van verweerder. Eiseres en haar gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres omdat Duitsland daarvoor door verweerder verantwoordelijk wordt gehouden. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
5. Eiseres voert aan dat verweerder in haar persoonlijke situatie aanleiding had moeten zien om toepassing te geven aan artikel 16 of 17, eerste lid van de Dublinverordening. Verweerder heeft ten onrechte de gezinsband tussen eiseres en haar broer en moeder niet aangenomen. Daarnaast is volgens eiseres sprake van een afhankelijkheidsrelatie tussen haar en haar broer en moeder. Eiseres heeft in Duitsland traumatische gebeurtenissen meegemaakt door toedoen van haar ex-echtgenoot. Haar broer en moeder helpen eiseres om deze traumatische gebeurtenissen te verwerken. Verweerder heeft dit onvoldoende bij de besluitvorming in het kader van artikel 16 en 17 van de Dublinverordening betrokken.
6. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening zorgen lidstaten er, wanneer een verzoeker wegens een zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd afhankelijk is van de hulp van een kind, broer, zus of ouder dat of die wettig verblijft in een van de lidstaten, normaal gesproken voor dat verzoeker kan blijven bij of wordt verenigd met het in dit artikel bedoelde familielid op voorwaarde dat er in het land van herkomst familiebanden bestonden en het in dit artikel bedoelde familielid in staat is voor de afhankelijke persoon te zorgen en betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dit wensen. De rechtbank stelt vast dat verweerder op zitting heeft gesteld dat de familieband tussen eiseres en haar broer en moeder niet (langer) wordt betwist. In het geval van eiseres mocht verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt stellen dat onvoldoende is onderbouwd dat eiseres afhankelijk is van haar broer en moeder als bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening. Eiseres heeft haar stelling niet met (medische) stukken onderbouwd. Eiseres zou traumatische gebeurtenissen hebben meegemaakt en zij zou steun vinden bij haar broer en moeder. Hieruit blijkt dat eiseres voornamelijk emotionele steun vindt bij haar familie en niet dat eiseres (medisch) afhankelijk is van haar broer en moeder of dat haar broer en moeder afhankelijk zijn van de hulp van eiseres. Eiseres en haar broer en moeder nemen niet een zodanig unieke positie in als zorgverlener dat zij niet of zeer moeilijk door anderen te vervangen zijn.2
7. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de omstandigheden van eiseres geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd zijn niet bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken en het asielverzoek van eiseres in behandeling had moeten nemen. Het is begrijpelijk dat eiseres bij haar broer en moeder in de buurt wil blijven, maar de Dublinverordening is niet bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een familielid in Nederland kan worden verkregen: hiervoor staan andere regelingen open. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat niet is gebleken van omstandigheden die zodanig zijn dat overdracht in dit geval van onevenredige hardheid zou getuigen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

8. Verweerder heeft de aanvraag terecht niet in behandeling genomen.
2 Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2296.
Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 juli 2023

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.