ECLI:NL:RBDHA:2023:19585

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
NL23.35316
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Ghanese vreemdeling en de grondslagen van ophouding en uitzetting

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 november 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Ghanese vreemdeling. Eiser, geboren in 1957, heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de ophouding op een onjuiste wettelijke grondslag berust. Eiser stelt dat hij niet op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) had moeten worden opgehouden, maar op grond van artikel 50, derde lid, omdat zijn identiteit al eerder vastgesteld had kunnen worden. De rechtbank oordeelt echter dat de ophouding op de juiste grondslag heeft plaatsgevonden, aangezien eiser niet in het bezit was van identificerende documenten.

Daarnaast voert eiser aan dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voorafgaand aan zijn uitzetting toestemming van het Openbaar Ministerie (OM) had moeten vragen. De rechtbank stelt vast dat er geen lopend strafonderzoek tegen eiser is en dat de maatregel van bewaring op de juiste wijze is opgelegd. Eiser heeft ook aangevoerd dat hij niet op de hoogte is gesteld van de redenen van zijn bewaring, maar de rechtbank concludeert dat hij voldoende geïnformeerd is, ook al was de informatie niet schriftelijk verstrekt in een taal die hij verstaat.

De rechtbank komt tot de conclusie dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat er zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, evenals zijn verzoek om schadevergoeding. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 27 november 2023 en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.35316
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
V-nummer: [V nummer]
(gemachtigde: mr. M.B.J. Strooij), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Faddach).
Procesverloop
Bij besluit van 5 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E.M. Kosanovic. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser heeft de Ghanese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1957.
Grondslag van de ophouding
2. Eiser voert aan dat de ophouding berust op een onjuiste wettelijke grondslag. Eiser had niet op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw moeten worden opgehouden, maar op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw. De identiteit van eiser kon al eerder worden vastgesteld. Uit het proces-verbaal van aanhouding van 5 november 2023 blijkt dat de identiteit van eiser al door middel van biometrie was vastgesteld.
3. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hij op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw had moeten worden opgehouden. Uit het M105-A formulier van 5 november 2023 volgt dat eiser niet in het bezit is van een identificerend document of een ander document als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). De bagage van eiser is doorzocht en ook hierin zijn geen documenten aangetroffen die de gestelde
identiteit van eiser kunnen bevestigen. Nu eiser niet over identificerende documenten beschikt, en zijn nationaliteit niet op een andere wijze kon worden bevestigd, staat zijn identiteit en nationaliteit niet vast. Verder merkt de rechtbank ten overvloede op dat uit het dossier blijkt dat de resultaat bevraging systeem op basis van biometrie is gedaan op 5 november 2023 om 11:12 uur. Dat is dus na de ophouding. Verweerder heeft eiser daarom op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw mogen ophouden. De beroepsgrond slaagt niet.
Toestemming van het Openbaar Ministerie (OM)
4. Eiser voert verder aan dat verweerder voorafgaand aan uitzetting van een vreemdeling toestemming moet vragen aan het OM om hem uit te zetten en niet is gebleken dat het strafonderzoek is afgerond. Dat is in deze zaak niet gebeurd. Eiser verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 15 november 2023.1
5. De rechtbank oordeelt als volgt. De maatregel van bewaring is opgelegd op 5 november 2023 en op 6 november 2023 heeft verweerder de Justitiële Documentatie (JD) geraadpleegd. Uit het uittreksel JD van 6 november 2023 blijkt dat eiser onbekend is in de Justitiële Documentatie. Dit betekent dat er geen openstaande zaken zijn. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat er geen lopend strafonderzoek is. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 5.3, eerste lid, van het Vb
6. Eiser voert aan dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Bij de uitreiking van de maatregel van bewaring heeft verweerder hem niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring.
7. De rechtbank stelt vast dat niet is betwist dat de uitreiking van de maatregel van bewaring niet heeft plaatsgevonden met inachtneming van de informatieplicht van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Dit levert weliswaar een schending op, maar deze schending leidt er niet direct to dat er geen rechtsgeldige maatregel tot stand is gekomen en de bewaring onrechtmatig is. Wel leidt de schending tot een belangenafweging. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 15 november 20232, waaruit dit volgt. De rechtbank overweegt dat het gaat om een relatief gering gebrek, omdat in het gehoor voorafgaand aan de bewaring aan eiser – met behulp van een tolk in de Engelse taal – is meegedeeld op welke gronden de maatregel van bewaring aan hem is opgelegd. Aan eiser is gevraagd of hij hier nog vragen over heeft. Eiser heeft daarop geantwoord: “nee het is geen probleem.” De rechtbank leidt hieruit af dat eiser bij de uitreiking al op de hoogte was van de redenen van bewaring. Verder is aan eiser wel kosteloze rechtsbijstand toegekend en heeft zijn advocaat namens hem ook kort na het opleggen van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser wel in staat is gesteld om rechtsmiddelen effectief in te stellen tegen de bewaring en niet is gebleken dat hij in zijn belangen is geschaad. De rechtbank verwijst daarvoor naar rechtsoverweging 10 van de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023. De beroepsgrond slaagt niet.

1.ECLI:NL:RVS:2023:4219.

8. De rechtbank overweegt dat het gaat om een relatief gering gebrek, omdat in het gehoor voorafgaand aan de bewaring aan eiser – met behulp van een tolk in de Engelse taal – is meegedeeld op welke gronden de maatregel van bewaring aan hem is opgelegd. Aan eiser is gevraagd of hij hier nog vragen over heeft. Eiser heeft daarop geantwoord: “Nee, het is geen probleem.” De rechtbank leidt hieruit af dat eiser bij de uitreiking al op de hoogte was van de redenen van bewaring. Verder is van belang dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken (zie hierna onder 8 en 9). De rechtbank is daarom van oordeel dat het eerder genoemde gebrek niet maakt dat de bewaring onrechtmatig was, omdat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die zijn gediend. De beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel
9. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
10. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring konden dragen.
11. Voortvarendheid en zicht op uitzetting Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Eiser heeft al vijf keer eerder in bewaring gezeten en het is verweerder niet gelukt om eiser uit te zetten, omdat hij geen identificerende documenten heeft. Daarnaast had verweerder eiser ook moeten bevragen over adresgegevens, schooldiploma’s, doopcertificaat en/of lidmaatschap van een vereniging in Ghana.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet vijf keer, maar twee keer eerder in bewaring is gesteld, namelijk in 2016 en in 2018. De rechtbank stelt vast dat in het dossier de maatregel van bewaring van 2016 is opgenomen en dat eiser de stelling van verweerder niet heeft betwist. De rechtbank oordeelt dat de eerdere inbewaringstelling van eiser al geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden. Verweerder mag dan ook opnieuw proberen om eiser uit te
zetten. Verder zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Ghana in algemene zin weigert laissez-passers (lp’s) te verstrekken, waardoor het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn kan worden aangenomen. Er loopt bovendien een lp-aanvraag die niet is afgewezen. Gelet op de duur van de maatregel is de rechtbank van oordeel dat verweerder met deze handelingen kan volstaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
13. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is,3 is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.

3.ECLI:EU:C:2022:858.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
27 november 2023
Documentcode: [Documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.