uitspraak
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.35316
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
V-nummer: [V nummer]
(gemachtigde: mr. M.B.J. Strooij), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Faddach).
Bij besluit van 5 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E.M. Kosanovic. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Eiser heeft de Ghanese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1957.
Grondslag van de ophouding
2. Eiser voert aan dat de ophouding berust op een onjuiste wettelijke grondslag. Eiser had niet op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw moeten worden opgehouden, maar op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw. De identiteit van eiser kon al eerder worden vastgesteld. Uit het proces-verbaal van aanhouding van 5 november 2023 blijkt dat de identiteit van eiser al door middel van biometrie was vastgesteld.
3. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hij op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw had moeten worden opgehouden. Uit het M105-A formulier van 5 november 2023 volgt dat eiser niet in het bezit is van een identificerend document of een ander document als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). De bagage van eiser is doorzocht en ook hierin zijn geen documenten aangetroffen die de gestelde
identiteit van eiser kunnen bevestigen. Nu eiser niet over identificerende documenten beschikt, en zijn nationaliteit niet op een andere wijze kon worden bevestigd, staat zijn identiteit en nationaliteit niet vast. Verder merkt de rechtbank ten overvloede op dat uit het dossier blijkt dat de resultaat bevraging systeem op basis van biometrie is gedaan op 5 november 2023 om 11:12 uur. Dat is dus na de ophouding. Verweerder heeft eiser daarom op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw mogen ophouden. De beroepsgrond slaagt niet.
Toestemming van het Openbaar Ministerie (OM)
4. Eiser voert verder aan dat verweerder voorafgaand aan uitzetting van een vreemdeling toestemming moet vragen aan het OM om hem uit te zetten en niet is gebleken dat het strafonderzoek is afgerond. Dat is in deze zaak niet gebeurd. Eiser verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 15 november 2023.1
5. De rechtbank oordeelt als volgt. De maatregel van bewaring is opgelegd op 5 november 2023 en op 6 november 2023 heeft verweerder de Justitiële Documentatie (JD) geraadpleegd. Uit het uittreksel JD van 6 november 2023 blijkt dat eiser onbekend is in de Justitiële Documentatie. Dit betekent dat er geen openstaande zaken zijn. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat er geen lopend strafonderzoek is. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 5.3, eerste lid, van het Vb
6. Eiser voert aan dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Bij de uitreiking van de maatregel van bewaring heeft verweerder hem niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring.
7. De rechtbank stelt vast dat niet is betwist dat de uitreiking van de maatregel van bewaring niet heeft plaatsgevonden met inachtneming van de informatieplicht van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Dit levert weliswaar een schending op, maar deze schending leidt er niet direct to dat er geen rechtsgeldige maatregel tot stand is gekomen en de bewaring onrechtmatig is. Wel leidt de schending tot een belangenafweging. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 15 november 20232, waaruit dit volgt. De rechtbank overweegt dat het gaat om een relatief gering gebrek, omdat in het gehoor voorafgaand aan de bewaring aan eiser – met behulp van een tolk in de Engelse taal – is meegedeeld op welke gronden de maatregel van bewaring aan hem is opgelegd. Aan eiser is gevraagd of hij hier nog vragen over heeft. Eiser heeft daarop geantwoord: “nee het is geen probleem.” De rechtbank leidt hieruit af dat eiser bij de uitreiking al op de hoogte was van de redenen van bewaring. Verder is aan eiser wel kosteloze rechtsbijstand toegekend en heeft zijn advocaat namens hem ook kort na het opleggen van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser wel in staat is gesteld om rechtsmiddelen effectief in te stellen tegen de bewaring en niet is gebleken dat hij in zijn belangen is geschaad. De rechtbank verwijst daarvoor naar rechtsoverweging 10 van de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023. De beroepsgrond slaagt niet.