ECLI:NL:RBDHA:2023:19549

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
SGR 22/716
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering. Eiseres, die sinds 15 februari 2016 werkzaam was bij [bedrijfsnaam] B.V., werd op 20 januari 2020 ziekgemeld. Na een periode van herstel meldde zij zich op 17 november 2020 weer beter, maar haar dienstverband eindigde op 1 januari 2021. Eiseres ontving vanaf 4 januari 2021 een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) en meldde zich op 23 februari 2021 opnieuw ziek. Het UWV concludeerde echter dat eiseres per 29 juli 2021 geen recht meer had op een ZW-uitkering, omdat zij meer dan 65% van het maatmaninkomen kon verdienen.

Eiseres ging in beroep tegen deze beslissing, waarbij zij aanvoerde dat er geen sprake was van doorlopende arbeidsongeschiktheid en dat de beoordeling van haar geschiktheid voor eigen werk niet correct was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat het UWV voldoende had aangetoond dat eiseres doorlopend arbeidsongeschikt was en dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was. De rechtbank wees erop dat de verzekeringsarts voldoende medische gegevens had om tot zijn conclusie te komen en dat de beroepsgrond van eiseres over onzorgvuldig onderzoek niet slaagde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het UWV.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/716

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats] eiseres

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] )
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist dat eiseres per
29 juli 2021 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 27 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2023. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. [naam 1] , kantoorgenoot van mr. [gemachtigde] en vergezeld door [naam 2] haar zus. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is vanaf 15 februari 2016 bij [bedrijfsnaam] B.V. (werkgever) werkzaam geweest als medewerker wasplaats voor 28 uur per week. Eiseres is door werkgever (eigenrisicodrager) bij verweerder op 21 januari 2020 ziekgemeld per
20 januari 2020. Eiseres heeft zich hersteld gemeld op 17 november 2020. Het dienstverband bij werkgever is door middel van een vaststellingsovereenkomst beëindigd per 1 januari 2021. Vanaf 4 januari 2021 is aan eiseres een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Eiseres heeft zich vanuit de WW op 23 februari 2021 opnieuw ziekgemeld per diezelfde datum.
2. De primaire verzekeringsarts heeft een eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) uitgevoerd en eiseres op het spreekuur psychisch en lichamelijk onderzocht. In de rapportages van 29 april 2021 en 21 mei 2021 heeft de primaire verzekeringsarts geconcludeerd dat eiseres vanaf 20 januari 2020 doorlopend arbeidsongeschikt moet worden geacht. Bij de prognose vermeldt de primaire verzekeringsarts dat eiseres blijvend arbeidsongeschikt is voor eigen werk en geschikt is voor passend werk. In de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 mei 2021 heeft de primaire verzekeringsarts diverse beperkingen opgenomen in de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen.
3. De primaire arbeidsdeskundige heeft in de rapportage van 24 juni 2021 geconcludeerd dat de verdiencapaciteit van eiseres meer dan 65% van het maatmaninkomen bedraagt. De geduide functies zijn assemblagemedewerker elektrotechnische producten (SBC-code 267041), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), textielproductenmaker (SBC-code 111160), wikkelaar (SBC-code 267053) en telefonist (SBC-code 315174). Verweerder heeft daarom bij het primaire besluit de ZW-uitkering beëindigd per 29 juli 2021.
Wat vindt verweerder?
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd onder verwijzing naar de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
6 december 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de beperkingen door de primaire verzekeringsarts op adequate wijze zijn vastgesteld en dat in de FML voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van eiseres. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 17 december 2021 aangegeven dat de primaire arbeidsdeskundige ten onrechte als beoordelingsdatum 24 juni 2021 heeft gekozen. Dit moet, gelet op het feit dat eiseres doorlopend arbeidsongeschikt wordt geacht,
19 januari 2021 zijn. Uitgaande van de beoordelingsdatum 19 januari 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dezelfde functies geselecteerd, met de kanttekening dat de functies wikkelaar en telefonist zijn geactualiseerd. Ook de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de verdiencapaciteit van eiseres meer dan 65% van het maatmaninkomen bedraagt.
Wat vindt eiseres?
5. Eiseres betoogt dat de ZW-uitkering niet beëindigd had mogen worden. Eiseres stelt dat geen sprake is van doorlopende arbeidsongeschiktheid vanaf 20 januari 2020. Volgens eiseres moet 23 februari 2021 als eerste ziektedag worden aangemerkt. De periode tussen 17 november 2020 en 23 februari 2021 bedraagt langer dan vier weken, zodat, uitgaande van 23 februari 2021 als eerste ziektedag, de geschiktheid van eiseres voor eigen werk had moeten worden beoordeeld in plaats van een EZWb. De motivering van verweerder dat bij de ziekmelding van 23 februari 2021 sprake is van (deels) dezelfde ziekteoorzaak als bij de ziekmelding van 20 januari 2020 volstaat niet volgens eiseres. Eiseres heeft zich op 17 november 2020 immers hersteld gemeld en naar werk gezocht omdat haar dienstverband bij de werkgever op 31 december 2020 was beëindigd. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres een overzicht van haar sollicitaties overgelegd. Ook heeft eiseres vanaf september 2020 geen afspraken meer gehad met de praktijkondersteuner omdat het beter gaat met haar. Eiseres heeft zich per 23 februari 2021 opnieuw ziekgemeld omdat verweerder haar dit had geadviseerd. Eiseres wordt verder geconfronteerd met een aanzienlijke terugvordering omdat verweerder pas vier maanden na de ziekmelding het primaire besluit heeft genomen. Verder voert eiseres aan dat verweerder onzorgvuldig onderzoek heeft verricht, gelet op het feit dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiseres niet lichamelijk heeft onderzocht, in de rapportages foutieve data worden vermeld en in het bestreden besluit ten onrechte wordt vermeld dat er geen hoorzitting heeft plaatsgevonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
In artikel 19, eerste lid, van de ZW is bepaald dat iemand recht heeft op ziekengeld als hij als gevolg van ziekte of gebreken niet geschikt is voor het verrichten van het eigen werk. De ongeschiktheid om te werken moet rechtstreeks het gevolg zijn van ziekte of gebreken en dat moet objectief medisch vastgesteld kunnen worden.
6.2
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, zoals eiseres, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
6.3.
Ingevolge artikel 19ab ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Van een arbeidskundig onderzoek kan onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden worden afgezien.
Doorlopende arbeidsongeschiktheid
6.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat eiseres sinds 20 januari 2020 doorlopend arbeidsongeschikt moet worden geacht. Verweerder heeft toegelicht dat eiseres tijdens het telefonisch spreekuur met de primaire verzekeringsarts op 29 april 2021 expliciet heeft aangegeven dat zij vanaf januari 2020 niet meer heeft gewerkt omdat haar herstel onvoldoende was. Daarbij heeft eiseres aangegeven dat zij vanwege haar medische aandoening haar eigen werk niet meer kon verrichten ondanks het feit dat zij zich op 17 november 2020 hersteld had gemeld. Ook blijkt uit een registratie bij het klantencontactcentrum dat eiseres in een telefoongesprek op
23 februari 2021 bij haar adviseur van het WERKbedrijf heeft aangegeven dat zij niet kan werken en dat de adviseur eiseres daarom heeft geadviseerd om zich opnieuw ziek te melden. Verder heeft eiseres aangegeven dat zij niet heeft gesolliciteerd omdat zij daarvoor een vrijstelling had gekregen van het WERKbedrijf. Eiseres heeft ter zitting eveneens toegelicht haar eigen werk niet meer te hebben verricht sinds 20 januari 2020. Het feit dat de periode tussen 17 november 2020 en 23 februari 2021 langer dan vier weken bedraagt doet hier niet aan af, omdat, gelet op het voorgaande, niet is gebleken dat eiseres in die tussenliggende periode arbeidsgeschikt is geweest. Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft eiseres na 52 weken arbeidsongeschiktheid recht op ziekengeld als zij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van haar eigen arbeid en zij slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Nu de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat eiseres in staat moet worden geacht om meer dan 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, heeft eiseres per 29 juli 2021 geen recht meer op een ZW-uitkering.
Zorgvuldigheid onderzoek
6.5.
De beroepsgrond dat eiseres ten onrechte niet op een spreekuur is onderzocht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, slaagt niet. Eiseres is lichamelijk en psychisch onderzocht door de primaire verzekeringsarts. De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts in bezwaar en beroep beziet of er op medische gronden aanleiding is om iemand in persoon te onderzoeken. Het is vaste rechtspraak [1] dat een verzekeringsarts in bezwaar en beroep een betrokkene niet zelf hoeft te onderzoeken indien hij over voldoende medische gegevens beschikt om zich een oordeel te vormen over een verzekeringsgeneeskundig rapport. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 6 december 2021 aangegeven dat dit laatste het geval is. Ook de stellingen van eiseres met betrekking tot de foutieve data in de rapportages en de vermelding in het bestreden besluit dat er geen hoorzitting heeft plaatsgevonden bieden onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van onzorgvuldig onderzoek.
Terugvorderingen
6.6
Eiseres stelt dat verweerder nalatig is geweest door eerst vier maanden na de ziekmelding op 23 februari 2021 onderzoek te (laten) verrichten. Daardoor is nu sprake van een groot aantal terugvorderingen. De rechtbank stelt vast dat deze beroepsgrond betrekking heeft op de terugvorderingen van de door eiseres teveel ontvangen ZW- en WW-uitkeringen. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet, nu dit buiten de omvang van het geschil valt. De terugvorderingen vormen immers geen onderwerp van het onderhavige geschil, dat enkel ziet op de vaststelling dat eiseres geen recht meer heeft op een ZW-uitkering per
29 juli 2021.
6.7
In de beroepsgronden verwijst eiseres verder naar de bezwaargronden. Nu eiseres volstaat met de enkele verwijzing naar de gronden in haar bezwaarschrift, zonder hierbij aan te geven waarom de weerlegging door verweerder in het bestreden besluit niet juist zou zijn, zal de rechtbank die gronden niet bespreken. [2]

Conclusie

7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht geconcludeerd dat eiseres per 29 juli 2021 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Uitspraak van de CRvB van 28 maart 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA1976.
2.Uitspraak van de CRvB van 21 november 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3008.