In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering. Eiseres, die sinds 15 februari 2016 werkzaam was bij [bedrijfsnaam] B.V., werd op 20 januari 2020 ziekgemeld. Na een periode van herstel meldde zij zich op 17 november 2020 weer beter, maar haar dienstverband eindigde op 1 januari 2021. Eiseres ontving vanaf 4 januari 2021 een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) en meldde zich op 23 februari 2021 opnieuw ziek. Het UWV concludeerde echter dat eiseres per 29 juli 2021 geen recht meer had op een ZW-uitkering, omdat zij meer dan 65% van het maatmaninkomen kon verdienen.
Eiseres ging in beroep tegen deze beslissing, waarbij zij aanvoerde dat er geen sprake was van doorlopende arbeidsongeschiktheid en dat de beoordeling van haar geschiktheid voor eigen werk niet correct was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat het UWV voldoende had aangetoond dat eiseres doorlopend arbeidsongeschikt was en dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was. De rechtbank wees erop dat de verzekeringsarts voldoende medische gegevens had om tot zijn conclusie te komen en dat de beroepsgrond van eiseres over onzorgvuldig onderzoek niet slaagde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het UWV.