ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3008

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1910 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
  • A.H. Polderman-Eelderink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens niet tijdig indienen beroepsgronden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, dat eerder niet-ontvankelijk was verklaard. De uitspraak van 4 juli 2006, waartegen appellant verzet had aangetekend, was gebaseerd op het feit dat de beroepsgronden niet binnen de gestelde termijn van vier weken waren ingediend. Appellant was niet verschenen op de zitting van 24 oktober 2006, waar het College vertegenwoordigd was door de heer P.C. Caron.

De Raad overwoog dat de beroepsgronden uiterlijk op 6 juni 2006 ingediend hadden moeten worden, maar dat dit niet was gebeurd zonder geldige reden. De Raad benadrukte dat in hoger beroep de belanghebbende expliciet moet aangeven waarom hij het niet eens is met de eerdere uitspraak. De enkele verwijzing naar eerdere argumenten werd als onvoldoende beschouwd, vooral omdat appellant ook in de eerdere procedure niet was verschenen.

Gelet op deze overwegingen verklaarde de Raad het verzet ongegrond en zag hij geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door R.H.M. Roelofs, met A.H. Polderman-Eelderink als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

06/1910 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 20 februari 2006, 05/855
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden,
(hierna: College)
Datum uitspraak: 21 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 4 juli 2006 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 4 juli 2006 heeft appellant verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 24 oktober 2006, waar appellant niet is verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer P.C. Caron.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 4 juli 2006 berust hierop, dat de beroepsgronden niet binnen de door de Raad bij aangetekend schrijven van 8 mei 2006 gestelde termijn van vier weken zijn binnengekomen en dat niet is gebleken van redenen die een verontschuldiging zouden kunnen vormen voor dit verzuim.
In geding is de vraag of het hoger beroep van appellant terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan in zijn genoemde uitspraak gegeven.
De gestelde termijn hield in dat de beroepsgronden uiterlijk op dinsdag 6 juni 2006 hadden moeten worden ingediend. De Raad stelt vast dat dit zonder geldige reden niet is gebeurd.
Naar aanleiding van hetgeen in verzet is aangevoerd wijst de Raad nog op het volgende.
In hoger beroep dient de belanghebbende in beginsel expliciet aan te geven dat en waarom hij het niet eens is met de aangevallen uitspraak. De enkele zinsnede in een beroepschrift dat hetgeen in bezwaar en beroep is aangevoerd als herhaald en ingelast moet worden beschouwd acht de Raad in dat verband ontoereikend. Dit geldt temeer nu appellant in eerste aanleg bij de rechtbank ook reeds heeft volstaan met verwijzing naar hetgeen in bezwaar is aangevoerd en hij ook daar, evenals bij de Raad, niet ter zitting is verschenen.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Polderman-Eelderink als griffier, uitgesproken in het openbaar op
21 november 2006.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.
BKH 081106