ECLI:NL:RBDHA:2023:1954

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
NL23.563
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Jemenitische nationaliteit, had op 3 juni 2022 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag, op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk.

De rechtbank heeft de zaak op 9 februari 2023 behandeld. Eiser voerde aan dat Italië niet voldeed aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat er tekortkomingen zouden zijn in de opvang van asielzoekers. Hij verwees naar een circular letter van de Dublin Unit Italië en eerdere uitspraken van de rechtbank. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel eiser gezondheidsproblemen had, hij niet had aangetoond dat deze zo ernstig waren dat overdracht aan Italië niet mogelijk was. De rechtbank bevestigde dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat verweerder op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht vertrouwen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.563

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Bom),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 30 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.564, op 9 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen O. Al-Othman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Jemenitische nationaliteit. Op 3 juni 2022 heeft eiser een asielaanvraag ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] . Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 14 mei 2022 illegaal Italië is ingereisd. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Italië verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening [2] . Omdat Italië niet binnen twee maanden heeft gereageerd op dat verzoek staat met ingang van 14 september 2022 de verantwoordelijkheid van Italië vast op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe aan dat ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat er tekortkomingen zijn in de opvang. Hierbij wordt verwezen naar de circular letter van de Dublin Unit Italië van 5 december 2022 en de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Utrecht van 29 december 2022 en Roermond van 30 januari 2023 [3] . Ook staat hij in Nederland onder behandeling van een neuroloog en heeft hij diabetes. Zijn medische gesteldheid is dusdanig ernstig dat hij daardoor niet kan worden overgedragen aan Italië.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
5. Uitgangspunt is dat verweerder ten aanzien van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is recentelijk door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) bevestigd in de uitspraken van 10 januari 2022 en 26 augustus 2022. [4] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser is hier niet in geslaagd.
6. De door eiser aangehaalde circular letter ziet op een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel dat niet met zich brengt dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank wijst ter vergelijking naar de uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2022 [5] betreffende de opschorting van overdrachten door de Roemeense autoriteiten. Daarin heeft de Afdeling geoordeeld dat vanwege de bindende overdrachtstermijnen in artikel 29, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening gewaarborgd is dat onzekerheid over overdracht van een vreemdeling van beperkte duur is. Hoewel onzeker is hoelang de opschorting van de overdrachten naar Italië zal voortduren, leidt dit niet tot de conclusie dat het bestreden besluit onrechtmatig is of dat verweerder de asielaanvraag onverplicht in behandeling moet nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
7. Verder blijkt uit de door eiser overgelegde medische informatie dat hij inderdaad bepaalde gezondheidsproblemen heeft. Echter heeft eiser daarmee niet aannemelijk gemaakt dat deze dusdanig ernstig zijn dat overdracht hierdoor niet mogelijk is of dat Nederland het meest aangewezen land is om hem hiervoor te behandelen. Bovendien mag op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel verwacht worden dat Italië over dezelfde medische voorzieningen beschikt en in staat is eiser te behandelen.
8. Tot slot is niet gebleken van andere omstandigheden waarin verweerder aanleiding heeft hoeven zien toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening nr. (EU) 604/2013.