ECLI:NL:RBDHA:2023:19457

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
NL23.24518
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en de beoordeling van asielaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 september 2023 uitspraak gedaan in een procedure over de bewaring van een eiser op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. G.T. Cambier, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hem de maatregel van bewaring had opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring terecht was opgelegd, omdat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de bewaring niet alleen op basis van de identiteit en nationaliteit van de eiser had gebaseerd, maar ook op het feit dat de eiser eerder een asielaanvraag had ingediend en deze had ingetrokken. De rechtbank concludeerde dat de asielaanvraag van de eiser van 24 augustus 2023 louter was ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser verworpen en het beroep ongegrond verklaard, evenals het verzoek om schadevergoeding. De rechtbank merkte op dat de omstandigheden in detentie niet evident in strijd waren met fundamentele rechten en dat de medische zorg in het detentiecentrum gelijkwaardig was aan die in de vrije maatschappij. De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 september 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.24518

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. Benayad),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 24 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 4 september 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.J. Bentaieb. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De maatregel van bewaring
In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag, met name omdat er sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld en toegelicht dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Tevens heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.
De grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000
3. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000 niet noodzakelijk is omdat zowel de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit als het verkrijgen van voor de beoordeling van de asielaanvraag noodzakelijke gegevens ook kan geschieden vanuit het asielzoekerscentrum. Deze beroepsgrond faalt. Zoals verweerder in de maatregel van de bewaring uiteengezet heeft is ten aanzien van eiser sprake van een risico op onttrekking aan het toezicht. Om die reden acht verweerder het noodzakelijk om vanuit bewaring eisers identiteit en nationaliteit vast te stellen en gegevens te verkrijgen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag. Nu eiser de feitelijke juistheid van de gronden onder 3a, 3b, 3c, 4a, 4c en 4d niet heeft betwist en evenmin dat deze gronden de conclusie rechtvaardigen dat een risico bestaat op onttrekking aan het toezicht, en deze gronden – ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe de rechtbank gehouden is [1] – de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b van de Vw 2000 kunnen dragen, moet deze in zoverre voor rechtmatig worden gehouden. Daarom behoeft hetgeen eiser heeft aangevoerd ter betwisting van de grond onder 3d geen nadere bespreking.
De grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000
4. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn en dat eiser reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad. Partijen zijn verdeeld over de vraag of op redelijke gronden kan worden aangenomen dat de asielaanvraag van eiser van 24 augustus 2023 louter is ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze vraag terecht bevestigend beantwoord. Daarbij heeft verweerder van belang mogen achten dat eiser sinds 30 januari 2023 in bewaring zit, hij op 30 januari 2023 tijdens zijn inbewaringstellingsgehoor een asielaanvraag heeft ingediend, deze op 1 februari 2023 weer heeft ingetrokken en hij nu, ruim zes maanden later, wederom vanuit bewaring een asielaanvraag indient. Ook heeft verweerder hierbij mogen betrekken dat eiser eerder een inreisverbod en terugkeerbesluit (zonder vertrektermijn) opgelegd heeft gekregen, waaraan hij niet heeft voldaan, alsmede dat eiser afkomstig is uit een land (Marokko) dat in zijn algemeenheid kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst. Weliswaar geldt dit niet voor lhbti’ers, maar dat eiser valt onder deze categorie vreemdelingen staat geenszins vast nu niet valt in te zien waarom eiser zijn vorige asielaanvraag – ondanks zijn gestelde homoseksuele geaardheid – dan heeft ingetrokken en hij vervolgens pas maanden later opnieuw een asielaanvraag indient op grond van zijn gestelde homoseksuele geaardheid. Wat eiser in dit verband ter zitting heeft aangevoerd kan niet zonder meer worden gevolgd. Voornoemde omstandigheden, bezien in onderlinge samenhang, rechtvaardigen de conclusie – anders dan eiser betoogt – dat eiser zijn asielaanvraag van 24 augustus 2023 louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.
Conclusie grondslag
5. Uit het voorgaande vloeit voort dat heeft verweerder de maatregel van bewaring terecht heeft gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b en onder c, van de Vw 2000. Overigens merkt de rechtbank op dat deze grondslagen ook ieder afzonderlijk de maatregel van bewaring kunnen dragen.
Lichter middel
6. Eiser heeft voorts aangevoerd dat een lichter middel dan bewaring is aangewezen vanwege zijn psychische situatie en zijn asielaanvraag, waarvan hij de behandeling graag wil afwachten in het asielzoekerscentrum. Deze beroepsgrond faalt. Ten aanzien van de gestelde psychische situatie van eiser heeft te gelden – zoals verweerder in de maatregel van bewaring ook heeft aangegeven – dat medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij en dat voor mensen met psychische problemen gespecialiseerde zorg aanwezig is in het detentiecentrum. Eiser heeft niet onderbouwd dat de medische zorg in het detentiecentrum ontoereikend is of dat in zijn geval, indien nodig, niet voldoende zorg kan worden gegeven in verband met zijn (psychische) gezondheidssituatie. Daarom heeft verweerder terecht overwogen dat in zoverre niet hoeft te worden volstaan met het toepassen van een lichter middel dan bewaring. Voor zover eiser heeft betoogd dat hij detentieongeschikt is heeft voorts te gelden dat eiser niet heeft aangetoond dat hij niet in staat is de inbewaringstelling op verantwoorde wijze te ondergaan, dan wel dat zijn psychische omstandigheden in detentie door een gebrek aan medische zorg zullen verslechteren.
Met inachtneming van het risico op onttrekking aan het toezicht en de omstandigheid dat eiser zijn asielaanvraag van 24 augustus 2023 louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen, heeft verweerder in de wens van eiser om de behandeling van zijn asielaanvraag af te wachten in het asielzoekerscentrum evenmin aanleiding hoeven zien om te volstaan met een lichter middel dan bewaring. Eiser heeft verder geen omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel leiden met betrekking tot de vraag of verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan bewaring.
Omstandigheden in detentie
7. Ten aanzien van het betoog van eiser dat hij zich in het detentiecentrum niet veilig voelt tussen de andere gedetineerden en dat hij er slecht wordt behandeld / dat er slecht voor hem wordt gezorgd, heeft te gelden dat de rechtbank hierover niet kan oordelen in de onderhavige bewaringsprocedure. Over de wijze waarop feitelijk uitvoering wordt gegeven aan het regime binnen het detentiecentrum en over eisers detentieomstandigheden staat volgens vaste jurisprudentie een andere rechtsingang open [2] . Dat het indienen van een klacht binnen het detentiecentrum niet direct leidt tot verandering, zoals eiser stelt, doet hieraan niet af. Verder is niet gebleken dat het regime waaraan eiser in het detentiecentrum wordt onderworpen evident in strijd is met fundamentele rechten. Eiser heeft met zijn betoog ook geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de bewaringsmaatregel na afweging van de belangen niet langer zou kunnen voortduren.
Eindconclusie
8. Het voorgaande betekent dat de beroepsgronden niet leiden niet tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is te achten. Met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe de rechtbank gehouden is, ziet de rechtbank evenmin grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. van Marle, rechter, in aanwezigheid van
H.J. Renders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 8 september 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2022:858