Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [nummer] en de Syrische nationaliteit te hebben. Op 12 juli 2023 heeft eiser een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordeningis vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser eerder in Oostenrijk een verzoek om internationale bescherming had ingediend. Verweerder heeft Oostenrijk daarom verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. Op 5 september 2023 hebben de Oostenrijkse autoriteiten dit verzoek geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, aanheft en onder b, van de Dublinverordening.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe aan dat verweerder zijn asielaanvraag in behandeling dient te nemen en inhoudelijk dient te beoordelen, nu hij aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is grote verbondenheid en afhankelijkheid met zijn broer in Nederland. Hij vreest bij terugkeer naar Oostenrijk langdurig gescheiden te raken van zijn broer die wettig verblijf heeft in Nederland. Dit is in strijd met artikel 8 van het EVRM, artikel 7 van het Handvesten artikel 16 van de Dublinverordening. Hij verwijst daarbij naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 10 mei 2023. Eiser had geen intentie om in Oostenrijk asiel aan te vragen, maar hij kon het afstaan van zijn vingerafdrukken niet weigeren. Daarnaast maakt eiser zich zorgen over de behandeling van zijn asielaanvraag in Oostenrijk, nu hij geheel niet bekend is in dat land en tolken en rechtsbijstand niet afdoende gegarandeerd zijn. Tevens is eiser bang voor (in)direct refoulement, nu Oostenrijk hem eerder liet weten hem terug te willen sturen naar Syrië. Eiser heeft een beslissing en vertaling overgelegd waaruit blijkt dat hij terug naar Syrië moet.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Oostenrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat daar in zijn geval niet van kan worden uitgegaan. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid.Eiser is hierin niet geslaagd.
5. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van structurele tekortkomingen op basis waarvan niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Met de aanvaarding van het terugnameverzoek hebben de Oostenrijkse autoriteiten toegezegd dat zij het asielverzoek van eiser in behandeling zullen nemen met in achtneming van de Europese asielrichtlijnen en internationale verplichtingen. Gelet op het claimakkoord zal eiser in Oostenrijk in staat worden gesteld een opvolgende asielaanvraag in te dienen en is gegarandeerd dat deze aanvraag in overeenstemming met de Europese asielrichtlijnen zal worden behandeld. Bovendien is niet in geschil dat tegen een eventuele afwijzing van de opvolgende aanvraag in Oostenrijk beroep kan worden aangetekend bij de rechter. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem niet mogelijk is om, eventueel met hulp van derden, van dit rechtsmiddel gebruik te maken.
6. Eiser heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat bij overdracht aan Oostenrijk sprake is van een reëel risico op indirect refoulement. Wat eiser heeft aangevoerd laat onverlet dat ook in Oostenrijk een individuele beoordeling plaatsvindt met inbegrip van het eventuele risico van refoulement. Daarnaast heeft eiser niet voldaan aan de bewijslast zoals geformuleerd door de Afdelingin haar uitspraken van 6 juli 2022, nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid tussen Nederland en Oostenrijk. Daarnaast heeft eiser ook geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht waaruit volgt dat niet alleen de bestuursorganen maar ook de rechter in Oostenrijk hem niet zal beschermen tegen refoulement.
7. Ook de overige door eiser genoemde argumenten treffen geen doel. Eisers stelling dat hij in Oostenrijk gedwongen werd om vingerafdrukken af te staan, betekent niet dat de autoriteiten van Oostenrijk zich onrechtmatig hebben gedragen: de lidstaten zijn immers op grond van de Eurodac-verordening verplicht om illegale vreemdelingen die het grondgebied van de lidstaten binnenkomen te registreren.De intentie van eiser om niet in Oostenrijk maar in Nederland asiel aan te vragen is bovendien niet relevant voor de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat.
8. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening zorgen de lidstaten er voor dat de vreemdeling kan blijven bij of wordt verenigd met een kind, broer of zus, of ouder, als sprake is van een afhankelijkheidsrelatie, zoals zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat het aan de vreemdeling is om met stukken aannemelijk te maken dat sprake is van een afhankelijkheidsrelatie zoals bedoeld in artikel 16.
9. Verweerder heeft in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd overwogen dat niet is gebleken van een afhankelijkheidsrelatie zoals bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening tussen eiser en zijn gestelde broer. Eiser heeft immers geen documenten overgelegd waaruit een dergelijke afhankelijkheidsrelatie met zijn broer blijkt. Bovendien geldt dat, zelfs als ervan uit moet worden gegaan dat tussen eiser en zijn broer een familierechtelijke relatie bestaat, niet is gebleken dat eiser vanwege een medische situatie volledig afhankelijk is van zorg van derden en dat enkel zijn broer deze zorg zouden kunnen verlenen. De enkele stelling dat eiser en zijn broer elkaar op emotioneel vlak ondersteunen, is onvoldoende om afhankelijkheid als bedoeld in deze bepaling aan te nemen. Ook de verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Haarlem is daarvoor onvoldoende. In die zaak hebben eisers immers medische stukken overgelegd waaruit hun afhankelijkheid blijkt. Verweerder heeft bovendien terecht opgemerkt dat eisers gestelde broer al enige tijd in Nederland verblijft. Niet is gebleken dat eiser zich niet zonder hem staande kan houden. Het beroep op artikel 16 van de Dublinverordening treft dan ook geen doel.
10. Eiser heeft tot slot niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden – anders dan de hiervoor gestelde emotionele ondersteuning – die maken dat de overdracht aan Oostenrijk van onevenredige hardheid getuigt. Hoewel het op zichzelf voorstelbaar is dat eiser en zijn broer graag dichtbij elkaar willen wonen in Nederland, is dit op zichzelf geen bijzondere, individuele omstandigheid op, op grond waarvan verweerder had moeten aannemen dat overdracht leidt tot onevenredige hardheid.
11. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de behandeling van de asielaanvraag van eiser (onverplicht) aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
12. Het beroep is derhalve ongegrond, er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.