ECLI:NL:RBDHA:2023:19435

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
NL23.29430
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 8 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 15 september 2023 afgewezen, met het argument dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 17 oktober 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser had aangevoerd dat Zweden niet verantwoordelijk was voor zijn asielaanvraag, omdat hij na zijn asielaanvraag in 2015 langer dan drie maanden buiten de EU had verbleven. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Zweden de verantwoordelijkheid voor de asielprocedure heeft erkend door het terugnameverzoek te accepteren. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat zijn verblijf in Afghanistan na zijn asielaanvraag de verantwoordelijkheid van Zweden zou hebben doen vervallen.

Daarnaast heeft eiser betoogd dat de staatssecretaris niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan, gezien de tekortkomingen in de asielprocedure en het politieke klimaat in Zweden. De rechtbank oordeelt dat deze argumenten niet voldoende zijn om van het vertrouwensbeginsel af te wijken. De staatssecretaris heeft gemotiveerd waarom de zorgen van eiser over mensenrechtenschendingen in Zweden niet opwegen tegen de acceptatie van het terugnameverzoek. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft, zonder vergoeding van proceskosten voor eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.29430

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E.A. Welling),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. I. Lohmann-Kamphuis).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 15 september 2023 niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, gemachtigde van eiser en gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Zweden een verzoek om terugname gedaan. Zweden heeft dit verzoek aanvaard.
Is Zweden verantwoordelijk voor de asielaanvraag van eiser?
5. Eiser voert aan dat Zweden niet verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, omdat hij na het doen van zijn asielaanvraag in Zweden in 2015 langer dan drie maanden buiten het grondgebied van de EU heeft verbleven. Daarmee is de verantwoordelijkheid van Zweden op grond van de Dublinverordening verlopen. [2] Ter onderbouwing van zijn stelling heeft eiser een foto overgelegd van een identiteitsbewijs dat hij in 2021 heeft verkregen in Afghanistan.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat Zweden met het terugnameverzoek de verantwoordelijkheid voor de asielprocedure van eiser erkend heeft. In het terugnameverzoek heeft de staatssecretaris uiteengezet wat eiser verklaard heeft over zijn verblijf in Afghanistan na het indienen van een asielverzoek. Op basis van deze informatie heeft Zweden geen aanleiding gezien om het terugnameverzoek af te wijzen. Het ligt niet op de weg van de staatssecretaris om na een geaccepteerd terugnameverzoek nog eens te beoordelen of Zweden op de juiste gronden tot het accepteren van het terugnameverzoek is overgegaan. [3] De overgelegde foto van de identiteitskaart maakt dit niet anders, omdat hier niet uit blijkt dat eiser drie maanden in Afghanistan geweest is.
Mag de staatssecretaris voor Zweden uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris voor Zweden niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Hij stelt dat er tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen zijn, dat het politieke klimaat in Zweden maakt dat Zweden zich niet langer aan de verdragsverplichtingen houdt en dat de overdracht aan Zweden zou leiden tot indirect refoulement.
Tekortkomingen in de asielprocedure
6.1.
Eiser wijst erop dat hij in de zienswijze jurisprudentie heeft aangevoerd die zijn stelling zou onderbouwen. De staatssecretaris heeft deze jurisprudentie volgens eiser niet gemotiveerd weerlegd. Het enkele feit dat deze jurisprudentie betrekking heeft op asielzoekers die Zweden op illegale wijze binnenkomen, maakt niet dat eiser (als Dublinclaimant) geen behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM te wachten staat. Eiser vreest daarom te worden blootgesteld aan mensenrechtenschendingen die in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest.
6.1.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit gemotiveerd uitgelegd waarom wat eiser in de zienswijze heeft aangevoerd niet leidt tot de conclusie dat voor Zweden niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan mag worden,. Eiser heeft in beroep slechts aangevoerd dat de overwegingen van de staatssecretaris onvoldoende zijn, maar niet toegelicht op welk(e) punt(en) de motivering van de staatssecretaris tekortschiet of waarom deze motivering onjuist is.
Politieke klimaat in Zweden
6.2.
Eiser wijst er op dat de rechtse regering van Zweden een asielprocedure voor ogen heeft die gericht is op het zoveel mogelijk afwijzen van asielaanvragen. [4] Op grond van deze informatie zou de staatssecretaris een onderzoek moeten doen naar wat de positie van eiser zou zijn bij terugkeer naar Zweden.
6.2.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat het politieke klimaat in Zweden geen grond is waarop van het interstatelijk vertrouwensbeginsel afgeweken kan worden. Nog afgezien van het feit dat in de naar voren gebrachte stukken enkel wordt gesproken over mogelijke toekomstige omstandigheden, betekent het enkele feit dat een rechtse meerderheid de regering vormt niet dat Zweden zich niet langer aan zijn verdragsverplichtingen houdt. De enkele verwijzing van eiser naar het politieke klimaat in Zweden leidt daarom niet tot de conclusie dat voor Zweden niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
Indirect refoulement
6.3.
Volgens eiser volgt de schending van het verbod op non-refoulement uit het feit dat Zweden niet de waarborgen kan bieden waardoor eiser teruggestuurd wordt naar zijn land van herkomst, wat volgens eiser een schending van artikel 3 van het EVRM zou kunnen inhouden. Eiser heeft dit echter niet onderbouwd. Eiser heeft verder, anders dan hij zelf stelt, ook niet gemotiveerd waarom hij tegen een voorgenomen uitzetting niet (meer) kan klagen bij de Zweedse autoriteiten.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Engberts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Eiser verwijst naar artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening (EU) 604/2013.
3.Dit volgt uit artikel 19, tweede en derde lid, van de Dublinverordening, waarin staat dat de aangezochte lidstaat moet aantonen dat haar verantwoordelijkheid zou zijn komen te vervallen.
4.Eiser verwijst naar meerdere artikelen (van onder andere de NOS en The Conversation) en het Zweedse regeerakkoord van 2022.