In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Syrische nationaliteit, op 12 oktober 2022 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor [naam 2], met het doel verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft niet tijdig op deze aanvraag beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eiser op 21 september 2023. Eiser heeft vervolgens op 17 oktober 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag moet beslissen, en constateert dat deze termijn is overschreden. Eiser heeft de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke gesteld, en er zijn meer dan twee weken verstreken sinds deze ingebrekestelling. Daarom is het beroep kennelijk gegrond.
De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, waarin is geoordeeld dat bij overschrijding van de beslistermijn bij aanvragen om gezinshereniging sprake is van een bijzonder geval. De rechtbank sluit zich aan bij dit oordeel en bepaalt dat de staatssecretaris binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag moet nemen, met de mogelijkheid tot nader onderzoek binnen deze termijn. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank stelt de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,- en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.