ECLI:NL:RBDHA:2023:19417

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
NL23.24741
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 28 augustus 2023 afgewezen, met het argument dat Bulgarije verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag niet wordt teruggedraaid, maar dat de rechtbank wel erkent dat er een motiveringsgebrek is. Eiser had niet adequaat kunnen reageren op een bijlage die door de staatssecretaris was ingediend, omdat deze bijlage pas kort voor de zitting was ontvangen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Bulgarije van toepassing is, ondanks de zorgen die eiser heeft geuit over zijn behandeling in Bulgarije.

De rechtbank verwijst naar de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiser heeft echter betoogd dat hij niet naar Bulgarije kan worden teruggestuurd vanwege de onmenselijke omstandigheden die hij daar heeft ervaren. De rechtbank concludeert dat, hoewel het beroep gegrond is, de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden toegepast. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.674,- toegewezen, omdat zijn beroep gegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.24741

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. G.P.G. Willemse-Schoenmakers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. I. Lohmann-Kamphuis).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 augustus 2023 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, gemachtigde van eiser en gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dat betekent dat eiser uiteindelijk ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om overname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
Mag de staatssecretaris voor Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser voert aan dat hij niet aan Bulgarije overgedragen mag worden, omdat de staatssecretaris voor Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.
Ontbrekende bijlage
5.1.
Eiser voert aan dat de staatssecretaris zijn standpunt dat hij voor Bulgarije mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel onvoldoende heeft gemotiveerd. De staatssecretaris verwijst in het besluit ter onderbouwing van zijn standpunt naar een bijlage. [2] Deze bijlage was echter niet toegevoegd aan het besluit en eiser ontving hem pas twee werkdagen voor de zitting. Hierdoor heeft eiser niet adequaat kunnen reageren op het standpunt van de staatssecretaris.
5.1.1.
Dit betoog slaagt. Eiser brengt terecht naar voren dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft omdat de staatssecretaris in het bestreden besluit verwijst naar een bijlage, maar deze bijlage niet heeft bijgevoegd. De vertegenwoordiger van de staatssecretaris heeft op de zitting erkend dat de bijlage door een fout niet was bijgevoegd. Omdat de staatssecretaris in deze bijlage uitgebreid uiteen heeft gezet waarom uit het door eiser in de zienswijze aangehaalde AIDA-rapport niet leidt tot de conclusie dat voor Bulgarije niet (langer) van het interstatelijk vertrouwen mocht worden uitgegaan en de staatssecretaris deze bijlage pas twee werkdagen voor de zitting aan het dossier heeft toegevoegd, heeft eiser terecht naar voren gebracht dat hij niet al in de beroepsgronden op deze bijlage heeft kunnen reageren. Hij is daarom in zoverre in zijn belangen geschaad. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om dit motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren.
Jurisprudentie over Bulgarije
5.2.
Eiser wijst daarnaast op een aantal uitspraken van zittingsplaatsen van deze rechtbank waarin werd geoordeeld dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Bulgarije uitgegaan mag worden. [3] Eiser stelt te zijn mishandeld en te zijn gedetineerd onder onmenselijke omstandigheden. Hij kreeg geen rechtshulp of medische hulp. De staatssecretaris behandelt veel asieldossiers en is daarom op de hoogte van het feit dat veel asielzoekers die in Bulgarije zijn geweest met soortgelijke verhalen komen. De kans dat eiser bij terugkeer dezelfde behandeling zal krijgen, is reëel. Verder vinden er in Bulgarije pushbacks plaats. Deze pushbacks zijn niet incidenteel, maar vinden al geruime tijd op grote schaal plaats. Eiser voert aan dat niet tegengeworpen kan worden dat Bulgarije zich aan de richtlijnen van de EU houdt, omdat de problemen (het politie- en overheidsgeweld) die eiser heeft ondervonden, niet onder die richtlijnen vallen. Ook kan eiser niet worden tegengeworpen dat hij bij eventuele problemen kan klagen bij de Bulgaarse autoriteiten, omdat van een asielzoeker zonder middelen en die de taal niet spreekt, niet kan worden verwacht dat hij zich richt tot een overheid die hem vijandig benadert.
5.2.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat hij volgens vaste (en recente) rechtspraak voor Bulgarije mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [4] Eiser heeft op de zitting erkend dat de uitspraak van de Afdeling van 16 augustus 2023 een ander licht werpt op zijn zaak, maar hij is het met die uitspraak niet eens. De problemen in de Bulgaarse asielprocedure en opvangvoorzieningen die eiser naar voren heeft gebracht, zijn door de Afdeling in haar uitspraak betrokken. Dat eiser het met die uitspraak niet eens is, is geen reden om van de uitspraak van de Afdeling af te wijken. De staatssecretaris stelt zich verder terecht op het standpunt dat eiser zijn stelling dat hij geen rechtsbijstand heeft gekregen niet nader heeft onderbouwd. Bovendien is Bulgarije pas gehouden om eiser kosteloze rechtsbijstand aan te bieden als het besluit over het verzoek om internationale bescherming is genomen. [5] Dit was bij eiser (nog) niet het geval. Ook stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat eiser, bij voorkomende problemen, kan klagen bij de (hogere) Bulgaarse autoriteiten. Het feit dat eiser de taal niet spreekt en geen middelen heeft, is geen reden om daarvan af te zien.
Dient de behandeling van het beroep aangehouden te worden?
6. Eiser voert aan dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet deelbaar is. In verband met de prejudiciële vragen die zijn gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie [6] (het Hof) over dit onderwerp verzoekt eiser de behandeling van het beroep aan te houden tot het Hof een antwoord heeft gegeven.
6.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het beroep aan te houden. Als een vreemdeling aanvoert dat er niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden, dan moet hij aannemelijk maken dat hijzelf een reëel risico loopt om blootgesteld te worden aan een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie. Het enkele feit dat aan de buitengrenzen van Bulgarije pushbacks plaatsvinden, maakt niet dat eiser hier slachtoffer van wordt. Hij is immers Dublinclaimant en zal dus niet aan de buitengrenzen verblijven. Hierom is het niet van belang om het antwoord van het Hof op de vraag of het interstatelijk vertrouwensbeginsel al dan niet deelbaar is, af te wachten. [7]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten, omdat de staatssecretaris de bijlage in beroep alsnog heeft overgelegd en eiser daarmee alsnog in de gelegenheid heeft gesteld om te reageren op die bijlage. Daarmee heeft de staatssecretaris in beroep alsnog voldoende gemotiveerd waarom voor Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hierbij geeft de rechtbank toepassing aan artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een proceskostenvergoeding. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Engberts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.De ontbrekende bijlage was het antwoord van de staatssecretaris van 24 maart en 7 april 2023 op vragen gesteld door de Afdeling tijdens de zaak waarin op 16 augustus 2023 uitspraak is gedaan: ECLI:NL:RVS:2023:3134.
3.Rb. Den Haag, zp. Arnhem 2 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2454, zp. Arnhem 19 juli 2023 (ECLI:RBDHA:2023:11367), zp. Den Haag 21 juli 2023, NL23.545 (niet gepubliceerd), zp. Amsterdam 3 augustus 2023, NL23.12438 (niet gepubliceerd).
4.ABRvS 7 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2123 en ABRvS 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3134.
5.Dat volgt uit artikel 20, eerste en tweede lid, van de Procedurerichtlijn.
6.HvJ EU 15 maart 2022, C-614/21, ECLI:EU:C:2022:252.
7.ABRvS 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3134, r.o. 6-6.3.