In deze zaak heeft eiseres, geboren op [geboortedatum] en van Syrische nationaliteit, op 15 maart 2023 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor haar familieleden [naam 2], [naam 3], [naam 4] en [naam 5]. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft niet tijdig op deze aanvraag beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eiseres op 15 september 2023. Eiseres heeft vervolgens op 17 oktober 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De staatssecretaris had uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen, maar deze termijn is overschreden. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en dat de staatssecretaris binnen acht weken na de uitspraak een beslissing op de aanvraag moet nemen, tenzij er nader onderzoek nodig is. In dat geval moet de staatssecretaris binnen twintig weken na de uitspraak beslissen. Tevens is bepaald dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,- en de staatssecretaris is veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.