ECLI:NL:RBDHA:2023:19415

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
NL23.32947
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft eiseres, geboren op [geboortedatum] en van Syrische nationaliteit, op 15 maart 2023 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor haar familieleden [naam 2], [naam 3], [naam 4] en [naam 5]. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft niet tijdig op deze aanvraag beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eiseres op 15 september 2023. Eiseres heeft vervolgens op 17 oktober 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De staatssecretaris had uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen, maar deze termijn is overschreden. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en dat de staatssecretaris binnen acht weken na de uitspraak een beslissing op de aanvraag moet nemen, tenzij er nader onderzoek nodig is. In dat geval moet de staatssecretaris binnen twintig weken na de uitspraak beslissen. Tevens is bepaald dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,- en de staatssecretaris is veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.32947

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiseres

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
v-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J. Eliya),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Procesverloop

Eiseres heeft op 15 maart 2023 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van [naam 2], [naam 3], [naam 4] en [naam 5] voor verblijf als familie- of gezinslid bij eiseres (referent) in het kader van nareis.
Bij brief van 15 september 2023 heeft eiseres de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. Eiseres heeft vervolgens op 17 oktober 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. De staatssecretaris moet uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslissen (artikel 2u, eerste lid, Vw). De staatssecretaris heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken, dat eiseres de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
5. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
6. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft bij uitspraak van 17 maart 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:3590) geoordeeld dat bij de overschrijding van de beslistermijn bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d Awb en tevens overwegingen gewijd aan het bepalen van een nadere termijn voor het alsnog beslissen op dergelijke aanvragen. De rechtbank sluit zich aan bij dit oordeel, neemt de overwegingen uit voornoemde uitspraak over en ziet geen aanleiding om daar in deze zaak anders over te oordelen.
7. De rechtbank overweegt dat het dossier (mogelijk) nog niet compleet is. De rechtbank bepaalt daarom dat de staatssecretaris binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag bekend moet maken, tenzij de staatssecretaris binnen deze termijn besluit tot nader onderzoek. In dat geval moet de staatssecretaris binnen twintig weken na de dag de dag van bekendmaking van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag bekend maken.
8. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
9. Op verzoek stelt de rechtbank de hoogte vast van de bestuurlijke dwangsom die de staatssecretaris op grond van afdeling 4.1.3 van de Awb verschuldigd is. Eiseres heeft verzocht deze dwangsom vast te stellen. Omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de dag als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb, stelt de rechtbank de verbeurde dwangsom vast op
€ 1.442,-.
10. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).
11. Omdat eiseres is vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen, hoeft de staatssecretaris dit niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken, tenzij de staatssecretaris besluit binnen deze termijn besluit tot nader onderzoek. In dat geval moet de staatssecretaris binnen twintig weken na verzending van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag bekend maken;
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • stelt de hoogte van de door de staatssecretaris aan eiseres verschuldigde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast op € 1.442,-;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Geçer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.