ECLI:NL:RBDHA:2023:19385

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
09/085023-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel in en bezit van harddrugs en witwassen van geldbedragen met procesafspraken

In de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte, die op 12 december 2023 door de Rechtbank Den Haag is veroordeeld, zijn procesafspraken gemaakt tussen de officier van justitie en de verdediging. De verdachte, geboren in 1985 en momenteel gedetineerd, is beschuldigd van het handelen in en bezitten van harddrugs, evenals het witwassen van geldbedragen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op verschillende zittingen, waarbij de verdachte op 28 november 2023 zijn medewerking aan de procesafspraken heeft bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de overeengekomen straf van vier jaar en zes maanden gevangenisstraf, samen met een geldboete van €50.000, in redelijke verhouding staat tot de ernst van de feiten. De verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer 24 maanden schuldig gemaakt aan de verkoop en productie van harddrugs, en het bezit van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne en heroïne. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een van de tenlastegelegde feiten, maar de overige feiten zijn bewezen verklaard. De rechtbank heeft de straffen opgelegd in overeenstemming met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarbij de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zijn meegewogen. De rechtbank heeft de straffen als passend en geboden beoordeeld, met inachtneming van de gemaakte procesafspraken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/085023-22
Datum uitspraak: 12 december 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [verdachte] 1985 te ’ [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de Penitentiaire [inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 8 juli 2022, 21 september 2022,
15 december 2022, 23 februari 2023, 11 april 2023, 22 juni 2023 en 5 september 2023 (alle pro forma) en op de terechtzitting van 28 november 2023 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. van Oosten en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. H. Raza naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De tekst van de tenlastelegging is als bijlage A aan dit vonnis gehecht.

3.De procesafspraken

3.1.
Inleiding
Deze strafzaak kenmerkt zich doordat de officier van justitie en de verdediging zogeheten ‘procesafspraken’ hebben gemaakt over wat volgens hen een passende uitkomst van de strafzaak zou zijn. Deze procesafspraken hebben zij opgenomen in een overeenkomst gedateerd 24 november 2023 die zij voorafgaand aan de inhoudelijke zitting aan de rechtbank hebben doen toekomen. In de overeenkomst doen de officier van justitie en de verdediging aan de rechtbank een gezamenlijk voorstel voor de wijze van afdoening van de strafzaak.
Samengevat houdt dit afdoeningsvoorstel het volgende in:
- de verdachte verschijnt op de terechtzitting van 28 november 2023;
- de verdachte voert geen bewijsverweren;
- de verdachte ziet af van het indienen van (verdere) onderzoekswensen;
- de verdachte hoeft geen (nadere) verklaring af te leggen;
- de verdachte bekent geen schuld door het tekenen van de overeenkomst en beoogt enkel een voorspoedige behandeling van zijn strafzaak;
- de verdachte doet afstand van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 8.000,-;
- het Openbaar Ministerie zal ter terechtzitting rekwireren tot een bewezenverklaring van de feiten 2 primair, 3 en 4 en tot een vrijspraak van feit 1;
- het Openbaar Minister zal ter terechtzitting voor die bewezenverklaring eisen dat aan de verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden en een geldboete van € 50.000,-;
- de verdachte zal zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straffen onttrekken;
- nadat deze strafzaak is afgedaan, zal het Openbaar Ministerie de verdachte niet vervolgen voor Opiumwet-feiten en witwassen ter zake waarvan het bewijs in overwegende mate is gebaseerd op chatgesprekken die in de periode van 1 mei 2019 tot en met 8 maart 2021 zijn gevoerd met het Encrochat- [account 1] of de Sky-ECC [account 2] en [account 3] ;
- het Openbaar Ministerie zal in deze zaak geen ontneming vorderen van het wederrechtelijk voordeel dat de verdachte heeft verkregen;
- het Openbaar Ministerie zal zich niet verzetten tegen het toepassen van de VI-regeling en/of detentiefasering en/of elektronisch toezicht, tenzij het gedrag van de verdachte tijdens zijn detentie daar aanleiding toe geeft;
- de verdediging en het Openbaar Ministerie zullen geen hoger beroep instellen indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de in deze overeenkomst gemaakte afspraken.
In de overeenkomst is verder opgenomen een voorwaardelijk verzoek van het Openbaar Ministerie en de verdachte/verdediging tot heropening van het onderzoek ter terechtzitting indien de rechtbank de procesafspraken zou afwijzen in de volgende gevallen:
  • indien de rechtbank tot een andere bewezenverklaring zou komen, maar uitsluitend voor zover hierdoor de aard van het delict wezenlijk verandert;
  • indien de rechtbank van oordeel zou zijn dat de overeengekomen straf niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak.
3.2.
Het toetsingskader
Bij de beoordeling van deze zaak zijn voor de rechtbank leidend geweest de uitgangspunten verwoord door de Hoge Raad in het arrest van 27 september 2022,
ECLI:NL:HR:2022:1252. Deze komen op het volgende neer.
Hoewel een wettelijke regeling van procesafspraken op dit moment ontbreekt, verzet het stelsel van strafvordering zich er niet tegen dat de officier van justitie en de verdediging een gezamenlijk standpunt innemen over de beoogde afdoening van een strafzaak. De totstandkoming van procesafspraken doet echter geen afbreuk aan de zelfstandige positie van de rechtbank. De rechtbank behoudt haar eigen verantwoordelijkheid dat de behandeling en de beoordeling van de strafzaak plaatsvinden overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke regeling – in het bijzonder artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) – en de eisen van een eerlijk proces.
Op grond van artikel 348 en 350 Sv beslist de rechtbank op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting over de in die bepalingen genoemde vraagpunten. Aan de verplichting die op de rechtbank rust om te beslissen op de in artikel 348 en 350 Sv genoemde vraagpunten, wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat een afdoeningsvoorstel wordt gedaan. Wel moet de rechtbank dat voorstel betrekken bij de beantwoording van de genoemde vraagpunten, maar zij is niet verplicht om overeenkomstig het voorstel te beslissen.
Waar het gaat om de beantwoording van de
eerstevraag van artikel 350 Sv brengt de eigen zelfstandige verantwoordelijkheid van de rechtbank met zich dat zij zelf – ongeacht wat het afdoeningsvoorstel daarover inhoudt – dient na te gaan of zij de aan de verdachte ten laste gelegde feiten bewezen acht. Artikel 338 Sv dwingt de rechtbank ertoe het bewijs dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan slechts aan te nemen indien zij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.
Waar het gaat om de beantwoording van de
vierdevraag van artikel 350 Sv heeft de rechtbank een eigen zelfstandige verantwoordelijkheid om te komen tot een strafoplegging die zij passend en geboden acht. De rechtbank heeft hierbij een grote vrijheid, zowel in de keuze van de op te leggen straf als de waardering van de factoren die zij daarbij betrekt. Het afdoeningsvoorstel is een relevante factor die de rechtbank moet betrekken bij de keuze van de op te leggen straf. Indien de rechtbank van oordeel is dat wat het afdoeningsvoorstel over de strafoplegging inhoudt, in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak zoals die blijkt uit de processtukken en het verhandelde op de terechtzitting, ligt het in de rede dat zij die straf als passend en geboden oplegt.
Om betekenis toe te kunnen kennen aan het afdoeningsvoorstel, moet de rechtbank kunnen garanderen dat jegens de verdachte voldaan wordt aan de eisen van een eerlijk proces. In het bijzonder betekent dit dat de rechtbank moet onderzoeken of de verdachte in de concrete omstandigheden van het geval vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. Dit onderzoek vindt plaats op de terechtzitting.
3.3.
De behandeling ter terechtzitting
Om voormelde beoordeling te kunnen verrichten, heeft de rechtbank de strafzaak behandeld op de terechtzitting van 28 november 2023. Deze zitting had het karakter van een inhoudelijke behandeling. Na de voordracht van de zaak door de officier van justitie heeft de rechtbank de verdachte bevraagd over het afdoeningsvoorstel. De verdachte heeft er blijk van gegeven dat hij weet wat het afdoeningsvoorstel inhoudt, dat hij begrijpt dat hij bepaalde hem toekomende rechten niet uitoefent en wat de gevolgen daarvan voor hem kunnen zijn en dat hij vrijwillig tot de ondubbelzinnige beslissing is gekomen mee te werken aan het afdoeningsvoorstel. Concreet heeft de verdachte in dit kader verklaard dat hij over de inhoud van het afdoeningsvoorstel met zijn raadsman heeft gesproken en dat hij achter de in dit voorstel gemaakte afspraken staat.
Het is de rechtbank aldus duidelijk geworden dat de verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan het afdoeningsvoorstel. Daarmee is tevens voldaan aan de eisen die artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) stelt.
De rechtbank heeft de officier van justitie en de verdediging bevraagd over het voorwaardelijk heropeningsverzoek. Zij hebben desgevraagd verduidelijkt dat het verzoek niet ziet op de situatie dat de rechtbank:
(i) tot een bewezenverklaring zou komen op basis van andere bewijsmiddelen dan voorgesteld, of
(ii) tot een bewezenverklaring zou komen van minder feiten of minder onderdelen van feiten dan voorgesteld (mits de rechtbank dan nog steeds komt tot een strafoplegging conform het afdoeningsvoorstel), of
(iii) (een) lagere straf(fen) passend en geboden zou achten.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het laatstgenoemde punt opgemerkt dat de straf(fen) die de rechtbank in dat geval op zou leggen, niet dusdanig laag mag/mogen zijn dat dit verbazing zou opwekken.
Vervolgens heeft de rechtbank de verdachte op de voet van artikel 286 Sv ondervraagd over de hem ten laste gelegde feiten. Overeenkomstig artikel 301 Sv heeft de rechtbank de korte inhoud meegedeeld van de processtukken die zij relevant acht voor de door haar te nemen beslissingen. Enerzijds om de verdachte in de gelegenheid te stellen daarop te reageren, anderzijds met het oog op de externe openbaarheid.
Vervolgens heeft de officier van justitie gerekwireerd overeenkomstig het afdoeningsvoorstel en heeft de verdediging zich daarbij aangesloten. Aan de verdachte is het recht gelaten om het laatst te spreken. Hierna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
In het hierna volgende zal de rechtbank de relevante vraagpunten uit artikel 350 Sv beantwoorden.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van het onder 2 primair, 3 en 4 tenlastegelegde.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweren gevoerd en heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1, en dat de feiten 2 primair, 3 en 4 bewezen kunnen worden verklaard conform het standpunt van de officier van justitie.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1
Net als de officier van justitie en de raadsvrouw, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1 en zal hem om die reden hiervan vrijspreken.
Feiten 2 primair, 3 en 4
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het hierna bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
2
hij in de periode van 27 maart 2020 tot en met 6 april 2022 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bewerkt en verwerkt en verkocht en afgeleverd en vervoerd, hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne of heroïne, zijnde cocaïne en heroïne, middel
enals bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3
hij op 6 april 2022 te Zoetermeer, tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 10.691 gram van een materiaal bevattende cocaïne en
- 138,8 gram van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en heroïne, middel
enals bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4
hij in de periode van 27 maart 2020 tot en met 7 maart 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, voorwerpen, te weten (zeer) grote (contante) geldbedragen, heeft verworven, voorhanden gehad
enovergedragen,
terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - overeenkomstig het afdoeningsvoorstel - gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en tot een geldboete van
€ 50.000,-, subsidiair 285 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft toegelicht dat zij zonder de procesafspraken een gevangenisstraf voor de duur van 78 maanden passend en geboden zou achten. Het maken van procesafspraken kan volgens de officier van justitie leiden tot een efficiëntere en snellere afdoening van strafzaken, waardoor de strafrechtsketen wordt ontlast. In de onderhavige strafzaak is de winst met name gelegen in het uitblijven van een behandeling in hoger beroep en cassatie. Gelet hierop acht de officier van justitie een matiging van ongeveer één derde van de volgens haar passende straf gerechtvaardigd en daarnaast een geldboete van € 50.000,-.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de door de officier van justitie gevorderde straffen aan de verdachte worden opgelegd en dat het voor hem geen bezwaar vormt als de rechtbank uiteindelijk (een) lagere straf(fen) aan de verdachte op zou leggen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich gedurende ongeveer 24 maanden samen met anderen schuldig gemaakt aan de verkoop en productie van harddrugs en het medeplegen van het bezit van ruim 10,8 kilogram harddrugs. De verdachte zelf en de 10,8 kilogram harddrugs zijn door de politie aangetroffen in een drugslab. Gelet op de hoeveelheid aangetroffen harddrugs, gaat de rechtbank ervan uit dat deze bestemd waren voor de verkoop.
De verdachte is door zijn handelen medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van harddrugs veroorzaakt. Het is algemeen bekend dat het gebruik van deze drugs een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid vormt en kan leiden tot een verslaving aan het gebruik daarvan. Bovendien leidt de handel in en het gebruik van deze verdovende middelen tot vele vormen van criminaliteit, waaronder delicten die harddrugsgebruikers plegen om aan hun drugs te kunnen komen, maar ook delicten tussen handelaren en producenten onderling. De verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen. De verdachte heeft gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich daarbij niets aangetrokken van de belangen van de maatschappij. De werkwijze van de verdachte was professioneel. De rechtbank leidt dit af uit de omstandigheid dat de verdachte communiceerde met zijn mededaders via versleutelde Sky- en Encrochatberichten en de wijze waarop eerdergenoemd drugslab was ingericht.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van meerdere geldbedragen. Witwassen heeft een ontwrichtende werking op de economie, omdat investeringen en uitgaven worden gedaan met geld dat oorspronkelijk afkomstig is uit criminele activiteiten. Daardoor wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer schade toegebracht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 30 oktober 2023. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld wegens een soortgelijk feit als de bewezenverklaarde feiten.
Bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafduur heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Volgens voornoemde oriëntatiepunten geldt als uitgangspunt voor het opzettelijk aanwezig hebben van 10 tot 20 kilogram harddrugs in organisatieverband een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 40 maanden en voor het bewerken, verwerken en verkopen van 10 tot 20 kilogram harddrugs in organisatieverband een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 50 maanden. Voor witwassen van een bedrag tussen de € 250.000,- en € 500.000,- geldt volgens de oriëntatiepunten als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 tot 18 maanden.
Vanwege de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de van toepassing zijnde oriëntatiepunten, acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend. Net als de officier van justitie acht de rechtbank het passend om daarnaast een forse geldboete aan de verdachte op te leggen. Het is namelijk een feit van algemene bekendheid dat met drugshandel veel geld wordt verdiend.
De rechtbank heeft acht geslagen op wat het afdoeningsvoorstel met betrekking tot de strafoplegging inhoudt. Daarbij merkt de rechtbank op dat de officier van justitie en de verdediging in een relatief laat stadium van het strafproces tot procesafspraken zijn gekomen. Er hadden in deze zaak immers al zeven pro-formazittingen plaatsgevonden en er zijn in deze zaak al diverse onderzoekswensen uitgevoerd, toen de rechtbank van de procesafspraken op de hoogte werd gesteld. Hoewel het partijen vrij staat om in elk stadium van het strafproces procesafspraken te maken, rijst daarmee de vraag waarin de efficiencywinst van de procesafspraken is gelegen. Die winst is in dit geval klaarblijkelijk niet gelegen in een snellere behandeling van de zaak in eerste aanleg.
De efficiencywinst is wél gelegen in het voorkomen van een (volledige) behandeling van de zaak in hoger beroep. De rechtbank is zich ervan bewust dat de afspraak om geen hoger beroep in te stellen geen rechtsgeldige manier is om afstand te doen van dat rechtsmiddel. Mocht toch hoger beroep worden ingesteld, dan is die afspraak echter wel relevant bij de beoordeling van de vraag of belang bestaat bij dat hoger beroep. Uit de omstandigheid dat in eerste aanleg vonnis is gewezen overeenkomstig het afdoeningsvoorstel zal in de regel voortvloeien dat het belang ontbreekt bij een behandeling van de zaak in hoger beroep. Een volledige behandeling in hoger beroep lijkt daarmee onwaarschijnlijk indien de rechtbank de overeengekomen straffen zou opleggen. Zo bezien, leiden de procesafspraken dus tot een zekere efficiencywinst. Dat de verdachte heeft meegewerkt aan de totstandkoming van de procesafspraken, weegt de rechtbank daarom mee in zijn voordeel.
De officier van justitie heeft betoogd dat een strafkorting van één derde op zijn plaats is.
De rechtbank zal een dergelijke berekening niet maken. De door de rechtbank aan te leggen toets is in wezen een marginale: staan de voorgestelde straffen in een redelijke verhouding tot de ernst van de zaak? Al het voorgaande afwegende, is de rechtbank van oordeel dat dat het geval is. De voorgestelde straffen dienen in voldoende mate de met bestraffing te dienen doelen van vergelding, normbevestiging en voorkoming van recidive.
De rechtbank acht dan ook de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van 54 maanden en een geldboete van €50.000,- passend en geboden en zal dit aan de verdachte opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 23, 24 c, 47, 57, 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2 primair:
medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
medeplegen van handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 4:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
54 (vierenvijftig) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
een
geldboetevan
€ 50.000,-;
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden
vervangen
door hechtenisvoor de tijd van
285 (tweehonderdvijfentachtig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.X. Cozijn, voorzitter,
mr. D.L.S. Ceulen, rechter,
mr. P.C. Goilo-Kam, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. drs. J.M.Th. Boeter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 december 2023.
Bijlage A
Tekst tenlastelegging
1
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 april 2020 tot en met
9 april 2020 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland en/of in België,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 70 kilogram,
in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 maart 2020 tot en met
6 april 2022 te ’s-Gravenhage en/of Zoetermeer, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een groot aantal, althans meerdere, in ieder geval een, blok(ken) en/of
een of meer grote hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 maart 2020 tot en met 6 april 2022 te ’s-Gravenhage en/of Zoetermeer, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een groot aantal, althans meerdere, in ieder geval een, blok(ken) en/of (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, in
elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet en/of
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s)
- één of meerdere PGP-telefoons, althans encryptie-telefoons, voorhanden gehad en/of daarvan gebruik gemaakt in de communicatie met één of meer van zijn mededaders en/of
- een of meer ontmoeting(en) gehad met en/of een of meer (telefonische) afspra(a)k(en) gemaakt met en/of een of meer bespreking(en) en/of onderhandeling(en) gevoerd met en/of een of meer inlichting(en) en/of aanwijzing(en) en/of opdracht(en) (door)gegeven aan zijn mededader(s) en/of een of meer anderen, om verdovende middelen te kopen en/of verkopen en/of te bewerken en/of in ontvangst te nemen en/of vervoeren en/of betreffende de wijze
waarop die verdovende middelen, zou(den) worden gekocht en/of bewerkt en/of geleverd en/of afgenomen en/of verder vervoerd en/of
- (aan/bij) de kopende en/of verkopende partij) informatie (op)gevraagd en/of verstrekt over de prijzen, omvang en/of samenstelling van (de partij (en)) verdovende middelen en/of locaties (ter bereiding/verwerking) en/of transportmogelijkheden en/of
- een of meer foto’s van een of meer partij(en) verdovende middelen gemaakt en/of laten maken en/of (vervolgens) verzonden/doorgestuurd aan de kopende partij(en) en/of
- geld en/of waardepapieren verstrekt en/of afgeleverd en/of vervoerd en/of in ontvangst genomen en/of betaling(en) gedaan en/of laten doen ten behoeve van de aanschaf en/of verkoop van verdovende middelen;
3
hij op of omstreeks 6 april 2022 te Zoetermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 10.691 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- ongeveer 138,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en/of heroïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 maart 2020 tot en met
7 maart 2021, te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, voorwerpen, te weten een of meer (zeer) grote (contant(e)) geldbedrag(en), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of
van voorwerpen, te weten een of meer (zeer) grote (contant(e)) geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.