ECLI:NL:RBDHA:2023:19378

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
NL23.25025 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Pakistaanse eiser wegens ongeloofwaardigheid van het asielrelaas

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Pakistaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, geboren in 1991, diende op 2 september 2022 een opvolgende aanvraag in, nadat zijn eerdere aanvraag op 22 maart 2021 was afgewezen. De Staatssecretaris heeft de nieuwe aanvraag op 23 augustus 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond, met een inreisverbod van twee jaar. De rechtbank heeft op 11 oktober 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de Staatssecretaris en een tolk. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is. Eiser heeft problemen met de politie en andere betrokkenen in Pakistan, maar de rechtbank oordeelt dat deze problemen niet nieuw zijn en reeds in eerdere procedures ongeloofwaardig zijn bevonden. De rechtbank volgt de redenering van de Staatssecretaris dat de verklaringen van eiser inconsistent zijn en dat de overgelegde documenten niet voldoende zijn om de geloofwaardigheid van zijn relaas te onderbouwen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.25025
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. J.P. van Mulken),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Zuithoff).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser is van Pakistaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1991. Hij heeft op 2 september 2022 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 23 augustus 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens heeft verweerder aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaren.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2023 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep1, op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, S. Namreen als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de vraag of verweerder de opvolgende asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Eerdere asielaanvraag
4. Eiser heeft aan zijn asielrelaas ten grondslag gelegd dat hij in maart 2015 problemen heeft gekregen nadat hij als taxichauffeur een man, [A] , heeft vervoerd
1. Zaak NL23.25026
naar een huis, alwaar eiser getuige is geweest van de mishandeling van ontvoerde kinderen. Eiser is mishandeld door [A] , waarvan hij aangifte heeft gedaan. Daarop is hij door de ouders van de ontvoerde kinderen op het politiebureau mishandeld. Op een later moment is eiser betrokken geweest bij een aanslag, waarbij hij er van uit gaat dat die voor hem bedoeld was. Eiser heeft op 10 oktober 2019 een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 22 maart 2021 is deze asielaanvraag afgewezen als ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Bij uitspraak van 27 december 2021 van deze rechtbank is eisers beroep ongegrond verklaard, welke uitspraak in hoger beroep is bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
5. Met die procedure is in rechte vast komen ten staan dat verweerder eisers asielrelaas niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
Huidige aanvraag
6. Vervolgens heeft eiser op 2 september 2022 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij en zijn familie voortdurende problemen hebben met de politie, [A] ( [A] ) en [B] , de vader van één van de ontvoerde kinderen. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser de volgende documenten en beeldmateriaal overgelegd:
  • een onderzoeksrapport van 10 januari 2021 van het politiebureau Rawat, waarin staat dat door [B] aangifte is gedaan tegen eiser;
  • een onderzoeksrapport van 7 maart 2015 van het politiebureau Rawat, waarin staat dat [C] aangifte doet tegen [A] nadat hij op hem en eiser had geschoten;
  • beeldmateriaal waarop te zien zou zijn dat [C] is neergeschoten;
  • een verklaring van 1 juni 2022 waarin de broer van eiser, [broer] , verklaart dat eiser en zijn gezin bedreigd worden door [A] en [B] en dat de politie naar eiser zoekt;
  • een verklaring van 1 juni 2022 waarin [D] ditzelfde verklaart;
  • een arrestatiebevel van 22 april 2022 jegens eiser.
Het bestreden besluit
7. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Voortdurende problemen met politie, [A] en [B] .
8. Verweerder stelt zich hierover het standpunt dat eisers identiteit, nationaliteit en herkomst in de eerste procedure al geloofwaardig zijn geacht. Verweerder acht het ongeloofwaardig dat eiser en zijn familie voortdurende problemen hebben met de politie, [A] en [B] door de reeds ongeloofwaardig geachte problemen van maart 2015. Op grond van het geloofwaardig bevonden element kan eiser niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en is niet aannemelijk dat eiser bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarom komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b van de Vw, aldus verweerder. Verweerder heeft de
aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw. Ook is aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaren2.
Over de beroepsgronden
10. De rechtbank stelt voorop dat sprake is van een opvolgende asielaanvraag als bedoeld in werkinstructie 2023/7, om deze reden zal per element ingegaan worden op wat nieuw is in het relaas van eiser ten opzichte van de eerdere procedure en hoe dit gewogen moet worden.
Integrale geloofwaardigheidsbeoordeling
11. Eiser voert aan dat verweerder een onjuist uitgangspunt hanteert. Een integrale geloofwaardigheidstoets betekent immers niet dat ongeloofwaardigheid van één relevant element automatisch doorwerkt naar andere elementen. Het overlijden van eisers vader en het feit dat eisers familie wordt lastig gevallen door de politie, door [A] en door [B] moet verweerder als losstaand relevant element beoordelen. Volgens eiser is de dood van zijn vader veroorzaakt door de problemen van eiser in maart 2015. Dat er een causaal verband bestaat tussen het relaas van eiser en de gestelde problemen betekent niet dat de voortdurende problemen ongeloofwaardig zijn. Dit is onvoldoende onderkend in het voornemen en het bestreden besluit. Eiser is dan ook van mening dat er geen sprake is geweest van een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling in de zin van werkinstructie 2014/10.
12. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat het overlijden van eisers vader geen nieuw element is en dat dit reeds is meegewogen in de vorige procedure. Niet valt in te zien waarom dit als losstaand relevant element in deze procedure moet worden gezien. De rechtbank merkt hierbij op dat verweerder niet heeft geconcludeerd dat de dood van eisers vader ongeloofwaardig is, maar omdat eisers problemen in maart 2015 reeds ongeloofwaardig zijn geacht in de vorige asielprocedure, acht verweerder het ook niet aannemelijk dat eisers vader is overleden als gevolg van deze problemen. De stelling van eiser dat eiser en zijn familie nog steeds worden lastiggevallen door de politie, [A] en [B] heeft verweerder meegenomen als onderdeel van relevant element 2. De beroepsgrond slaagt niet.
Voortdurende problemen met de politie, [A] en [B]
13. Eiser voert kortgezegd aan dat verweerder in dit kader onvoldoende gewicht toekent aan de door hem ingebrachte documenten, die zijn asielrelaas nader onderbouwen.
14. De rechtbank overweegt dat vaststaat dat eisers verklaringen over de oorspronkelijke problemen in maart 2015 reeds ongeloofwaardig zijn geacht. Bij de opvolgende aanvraag heeft eiser vijf documenten en beeldmateriaal overgelegd. De twee onderzoeksrapporten van de politie en het beeldmateriaal zien op de door eiser gestelde problemen in maart 2015. De andere documenten (de twee overgelegde verklaringen en het arrestatiebevel) alsook deels het onderzoeksrapport van de politie over [B] hebben te maken met de voortdurende problemen als gevolg van de gebeurtenissen in maart
2 Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
2015. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat deze documenten niet overeenkomen met de eerdere verklaringen van eiser en de documenten die zijn ingebracht in de eerdere asielprocedure. Verweerder stelt verder terecht dat de (toelichtende) verklaringen die eiser in de nieuwe procedure heeft afgelegd ook niet overeenstemmen met de verklaringen en documenten uit de voorgaande procedure. De documenten zijn weliswaar niet te onderzoeken op echtheid omdat er onvoldoende vergelijkingsmateriaal is voor onderzoek, maar de documenten kunnen het asielrelaas van eiser niet bevestigen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
- documenten en beeldmateriaal die zien op de gestelde problemen in maart 2015
15. De rechtbank kan verweerder volgen in zijn standpunt dat gewicht toekomt aan het feit dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de schietpartij/aanslag in maart 2015. Zo heeft eiser tijdens het nader gehoor in de vorige procedure3 over deze schietpartij/aanslag verklaard dat hij op 21 maart 2015 onderweg terug naar huis was, twee jongens tegen kwam, en dat één van hen werd geraakt. In de zienswijze van eiser van 5 januari 2021 is toegelicht dat de persoon die gewond raakte aan zijn been [C] was. In het in deze procedure overgelegde onderzoeksrapport van de politie van 7 maart 2015 waarin [C] aangifte doet van de schietpartij (aanslag) door [A] staat dat eiser op 7 maart 2015 samen met [C] op de motorfiets zat toen [C] werd geraakt. Dat er geen sprake is van een tegenstrijdigheid in de verklaringen van eiser, zoals door eiser in beroep is aangevoerd, omdat het een eigen interpretatie zou zijn van verweerder, volgt de rechtbank niet. De datum van (de aanslag volgens) het onderzoeksrapport (7 maart 2015) stemt niet overeen met eisers verklaring dat de aanslag plaats vond op 21 maart 2015. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn betoog dat hij niet met deze vermeende tegenstrijdigheid is geconfronteerd, nu dit wel degelijk is gebeurd4. Het beeldmateriaal dat eiser bij zijn opvolgende aanvraag aan verweerder heeft overgelegd waarop te zien zou zijn dat er een aanslag zou zijn gepleegd op [C] doet aan het voorgaande niet af, omdat niet in geschil is dat eiser daarop niet is te zien. Het beeldmateriaal draagt daarmee niet bij aan de geloofwaardigheid van eisers relaas.
16. De beroepsgrond van eiser dat verweerder het onderzoeksrapport van 10 januari 2021, waarin staat dat door [B] aangifte is gedaan tegen eiser, onvoldoende heeft betrokken nu het een nieuw probleem betreft, slaagt ook niet. Verweerder heeft bij zijn standpunt mogen betrekken dat dit rapport niet meer inhoudt dan een eigen verklaring van [B] , over (de consequenties van) gebeurtenissen in 2015 die al eerder ongeloofwaardig zijn bevonden. Eisers beroep op een uitspraak van de Afdeling van 17 augustus 20215 over ingebrachte getuigenverklaringen kan evenmin slagen, reeds omdat het in die zaak gaat om een geloofwaardig asielrelaas. De verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 12 mei 20216, en van 12 augustus 20217, slaagt evenmin, omdat het daar gaat om de geloofwaardigheidsbeoordeling in bekerings- en LHBTI-zaken in relatie tot verklaringen van derden. Daarvan is bij eiser geen sprake.
- documenten die te maken hebben met de voortdurende problemen door de problemen uit maart 2015
3 Pagina 6 en 12 van het nader gehoor van 30 september 2020
4 Pagina 20 en 21 van het gehoor opvolgende aanvraag van 17 augustus 2023
17. De rechtbank overweegt dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eisers verklaringen in de opvolgende aanvraag de ongeloofwaardigheid van de problemen in maart 2015 juist bevestigen. Het voortduren van de problemen is daarmee ook ongeloofwaardig. Verweerder heeft van belang mogen achten dat eiser niet eenduidig heeft verklaard over data en momenten waarop de verschillende gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. In het voornemen en in het bestreden besluit heeft verweerder voldoende gemotiveerd - door het weergeven van een tijdlijn - dat de verklaringen van eiser tijdens zijn opvolgende aanvraag over de datum van de mishandeling, de schietpartij, aangifte van de schietpartij en het overlijden van zijn vader, niet overeenkomen met eisers verklaringen tijdens de eerdere asielprocedure. Eisers verklaring dat hij niet heel goed is met data en dat het gebeurtenissen betreft van ruim acht geleden, is niet afdoende. Verweerder heeft relevant mogen achten dat het hier om levensveranderende gebeurtenissen gaat, zoals een aanslag op eisers leven, zodat verwacht mag worden dat eiser dit in de juiste tijdsvolgorde kan plaatsen. Daarnaast had het op de weg van eiser gelegen om eventuele gebleken onjuistheden te verbeteren of te corrigeren in de correcties en aanvullingen. Er blijft dus sprake van verschillen en tegenstrijdigheden in de verklaringen en documenten, zonder dat daarvoor een redelijke uitleg is gegeven. Gelet hierop kunnen de overgelegde documenten het relaas niet alsnog geloofwaardig maken.
18. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder alle nieuwe, relevante elementen samen met de eerder afgelegde verklaringen en overgelegde bewijsstukken in een procedure-overstijgende integrale geloofwaardigheidsbeoordeling betrokken. Verweerder heeft eisers asielrelaas ongeloofwaardig mogen vinden. De aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is dan ook terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.

Conclusie en gevolgen

19. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk - Salomons, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
30 oktober 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.