ECLI:NL:RBDHA:2023:19341
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 24 oktober 2023 niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om overname aan Spanje gedaan, dat door Spanje is aanvaard.
Eiser heeft aangevoerd dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met medische aspecten en dat er geen vertrouwen kan worden gesteld in het Spaanse asiel- en opvangsysteem. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft uitgelegd waarom de medische omstandigheden geen reden zijn om de aanvraag inhoudelijk te behandelen. Ook wordt het interstatelijk vertrouwensbeginsel gehandhaafd, omdat eiser niet heeft aangetoond dat er structurele tekortkomingen zijn in de Spaanse opvangvoorzieningen.
Tot slot concludeert de rechtbank dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat hij onder de voorwaarden van artikel 16 van de Dublinverordening valt, die betrekking hebben op familiebanden. De rechtbank wijst erop dat eiser geen medische informatie heeft overgelegd en dat zijn persoonlijke situatie niet voldoende is om de staatssecretaris te verplichten om de aanvraag in behandeling te nemen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.