ECLI:NL:RBDHA:2023:19326

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
NL23.32943
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Duitsland en afhankelijkheidsrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende vreemdeling, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 17 oktober 2023, weigerde de asielaanvraag van de eiser in behandeling te nemen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser had eerder in Duitsland een verzoek om internationale bescherming ingediend, wat leidde tot de conclusie dat Duitsland de verantwoordelijke lidstaat was. Tijdens de zitting op 30 november 2023 werd de zaak behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat de eiser niet kon aantonen dat er sprake was van een afhankelijkheidsrelatie met zijn familieleden in Nederland, zoals vereist onder artikel 16 van de Dublinverordening. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd had overwogen dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor een uitzondering op de Dublinverordening. De rechtbank oordeelde dat de emotionele steun van de familieleden niet volstond om te spreken van een afhankelijkheidsrelatie. Bovendien werd vastgesteld dat de eiser niet had aangetoond dat de overdracht aan Duitsland zou leiden tot onevenredige hardheid, zoals bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de Dublinverordening en de verantwoordelijkheden van lidstaten in asielprocedures, evenals de noodzaak voor eisers om substantiële bewijsstukken te overleggen ter ondersteuning van hun claims.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.32943

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Bij besluit van 17 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 30 november 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Fauzi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te hebben. Op 20 juni 2023 heeft eiser een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser eerder in Duitsland een verzoek om internationale bescherming had ingediend. Verweerder heeft Duitsland daarom verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. Op 17 augustus 2023 hebben de Duitse autoriteiten dit verzoek geaccepteerd.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe aan dat verweerder zijn asielaanvraag aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening nu hij in Duitsland gedwongen zijn vingerafdrukken moest afstaan, terwijl eiser uitdrukkelijk te kennen had gegeven dat zijn vader, (stief)moeder, zus, broers, oom en neven in Nederland verblijven en hij niet van hen gescheiden wil worden. In het kader van een zorgvuldige besluitvorming had verweerder de Nederlandse vertaling van de bij de zienswijze overgelegde bewijsstukken (te weten: de kopieën van de verblijfsvergunningen, het Nederlandse paspoort van zijn broer [naam broer] , en een aantal verklaringen) moeten afwachten en bij de besluitvorming moeten betrekken. Bovendien gaat verweerder voorbij aan de verwijzing in de zienswijze naar de overwegingen 14 en 17 uit de preambule bij de Dublinverordening, alsmede artikel 17, tweede lid, van die verordening en de vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Ook de omstandigheid dat het gezin in het land van herkomst altijd in één huis heeft gewoond en alle familieleden inmiddels een verblijfsvergunning in Nederland hebben, is ten onrechte niet betrokken bij het nemen van het besluit. Evenmin is gemotiveerd waarom niet. De stelling dat er op een andere manier contact met zijn familie kan worden onderhouden, laat onverlet dat het volgens de uitgangspunten van de Dublinverordening onwenselijk is om de asielaanvragen van één familie door verschillende lidstaten te laten beoordelen, zoals volgt uit de preambule. Eiser doet aldus mede een beroep op artikel 16 van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag.

Artikel 16 van de Dublinverordening

5. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening zorgen de lidstaten er voor dat de vreemdeling kan blijven bij of wordt verenigd met een kind, broer of zus, of ouder, als sprake is van een afhankelijkheidsrelatie, zoals zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [2] volgt dat het aan de vreemdeling is om met stukken aannemelijk te maken dat sprake is van een afhankelijkheidsrelatie zoals bedoeld in artikel 16. [3]
6. Verweerder heeft in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd overwogen dat niet is gebleken van een afhankelijkheidsrelatie zoals bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening tussen eiser en zijn gestelde familieleden. De vertalingen van de overgelegde documenten maken dit niet anders. Bovendien geldt dat, zelfs als ervan uit moet worden gegaan dat tussen eiser en zijn familieleden een familierechtelijke relatie bestaat, niet is gebleken dat eiser vanwege een medische situatie volledig afhankelijk is van zorg van derden en dat enkel die familieleden deze zorg zouden kunnen verlenen. De enkele stelling dat eiser en zijn familieleden elkaar op emotioneel vlak ondersteunen, is onvoldoende om afhankelijkheid als bedoeld in deze bepaling aan te nemen. Daarbij heeft verweerder terecht opgemerkt dar eisers gestelde familieleden al enige tijd in Nederland verblijven. Niet is gebleken dat eiser zich niet zonder hen staande kan houden. Het beroep op artikel 16 van de Dublinverordening treft dan ook geen doel.

Artikel 17 van de Dublinverordening

7. Verweerder kan in individuele gevallen gebruik maken van zijn bevoegdheid van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening om de behandeling van een asielaanvraag, ondanks de verantwoordelijkheid van een andere lidstaat, aan zich te trekken. Volgens het beleid, neergelegd in paragraaf C2/5 van de Vc [4] , maakt verweerder hier terughoudend gebruik van, en doet hij dit in ieder geval indien sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat van onevenredige hardheid getuigt.
8. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden – anders dan de hiervoor gestelde emotionele ondersteuning – die maken dat de overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. Hoewel het op zichzelf voorstelbaar is dat eiser en zijn familie graag dichtbij elkaar willen wonen in Nederland, is
dit op zichzelf geen bijzondere, individuele omstandigheid op, op grond waarvan verweerder had moeten aannemen dat overdracht leidt tot onevenredige hardheid. Eisers stelling dat hij in Duitsland gedwongen werd om vingerafdrukken af te staan, betekent niet dat de autoriteiten van Duitsland zich onrechtmatig hebben gedragen: de lidstaten zijn immers op grond van de Eurodac-verordening verplicht om illegale vreemdelingen die het grondgebied van de lidstaten binnenkomen te registreren. [5] Voor zover eiser van mening is dat de Duitse autoriteiten disproportioneel of onrechtmatig hebben gehandeld, of hem verkeerd of onjuist geïnformeerd hebben over de gevolgen van het afgeven van vingerafdrukken, ligt het op zijn weg om hierover te klagen bij de Duitse autoriteiten. Niet is gebleken dat dit voor eiser onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de behandeling van de asielaanvraag van eiser (onverplicht) aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
10. Het beroep is derhalve ongegrond, er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Onder meer de uitspraak van 30 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2296.
4.Vreemdelingencirculaire.
5.Artikel 14 van de Verordening (EU) nr. 603/2013.