ECLI:NL:RBDHA:2023:19322
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in asielzaak na prematuur beroep
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek van de verzoeker, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was ingediend op 20 september 2022, en de verzoeker had verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op 18 april 2023 in gebreke gesteld omdat er niet tijdig op zijn aanvraag was beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn voor de aanvraag was verlengd met negen maanden op basis van het besluit met kenmerk WBV 2022/22, dat op 27 september 2022 van kracht werd. Hierdoor was de termijn om te beslissen nog niet verstreken op het moment van de ingebrekestelling.
De verzoeker heeft op 10 mei 2023 een beroepschrift ingediend tegen het niet tijdig beslissen. Echter, op 28 juni 2023 heeft verweerder alsnog een beslissing genomen op de aanvraag. De verzoeker trok zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen in en vroeg de rechtbank om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling prematuur was, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken. Hierdoor was er geen sprake van een ontvankelijk beroep en bestond er geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat de voorwaarden voor het indienen van een beroep op grond van het niet tijdig beslissen niet waren vervuld. De uitspraak is gedaan door rechter G.P. Loman en is op 29 augustus 2023 openbaar gemaakt.