ECLI:NL:RBDHA:2023:19316

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
NL23.32559 en Nl23.34694
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvragen op basis van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 21 november 2023, zijn de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvragen op 13 oktober 2023 en 2 november 2023 niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk was voor de behandeling van deze aanvragen. De rechtbank heeft op 14 november 2023 de beroepen behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar de eisers en hun gemachtigde niet verschenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft omtrent asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval had Nederland een verzoek om terugname aan België gedaan, dat door België was aanvaard. De rechtbank heeft vervolgens de vraag beantwoord of eisers procesbelang hadden bij hun beroep. De staatssecretaris had aangegeven dat eisers op 2 november 2023 door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) geregistreerd waren als met onbekende bestemming vertrokken.

De gemachtigde van eisers kon niet bevestigen dat zij nog in Nederland verbleven of wanneer hij voor het laatst contact met hen had gehad. De rechtbank concludeert dat, gezien de omstandigheden, eisers geen procesbelang meer hebben bij een inhoudelijke behandeling van hun beroepen. De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk, wat betekent dat de zaken niet inhoudelijk worden beoordeeld en dat eisers geen proceskostenvergoeding ontvangen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 november 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.32559 en NL23.34694
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiseres], V-nummer: [V-nummer] ,
Mede namens de minderjarige kinderen:
[minderjarige 1] ,geboren op [geboortedatum] 2008,
[minderjarige 2] ,geboren op [geboortedatum] 2008, en
[eiser] ,V-nummer: [V-nummer] , gezamenlijk: eisers (gemachtigde: mr. F. Jansen),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van
13 oktober 2023 en 2 november 2023 niet in behandeling genomen omdat België verantwoordelijk is voor de aanvragen.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 14 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Eisers gemachtigde heeft de rechtbank geïnformeerd dat hij en eisers niet op de zitting zullen verschijnen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij België een verzoek om terugname gedaan. België heeft dit verzoek aanvaard.
3. De rechtbank beantwoordt allereerst de vraag of eisers procesbelang hebben bij het beroep. De staatssecretaris heeft bij bericht van 8 november 2023 aan de rechtbank laten weten dat eisers op 2 november 2023 door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA)
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
geregistreerd is als met onbekende bestemming (mob) vertrokken. De gemachtigde van eisers heeft desgevraagd op 14 november 2023 laten weten dat hij recentelijk contact heeft opgenomen met eisers via sms, maar dat hij nog geen reactie heeft ontvangen.
4. De gemachtigde van eiser heeft in zijn schrijven niet aangegeven te weten dat eisers nog in Nederland verblijven, waar zij verblijven en wanneer hij voor het laatst contact met eisers heeft gehad, dan wel heeft gecommuniceerd over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dat kader moeten worden gemaakt.
5. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling)2 volgt dat als de vreemdeling mob is, onder de omstandigheden zoals hiervoor onder 4 genoemd, de conclusie getrokken kan worden dat hij geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland. De vreemdeling heeft in dat geval geen belang meer bij een inhoudelijke behandeling van het beroep. Dat dit anders zou moeten zijn in deze zaak blijkt niet uit de reactie van de gemachtigde van eisers. Eisers hebben daarom geen procesbelang meer bij een inhoudelijke behandeling van de beroepen.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaken dus niet inhoudelijk. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr.
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
2 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 november 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.