ECLI:NL:RBDHA:2023:19313

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
NL23.37057
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 december 2023 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit, die in bewaring was gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 13 juni 2023 de maatregel van bewaring opgelegd, welke op 28 november 2023 werd opgeheven. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld en zich beperkt tot de vraag of de eiser recht heeft op schadevergoeding voor de periode van bewaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring rechtmatig was tot de opheffing en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die een eerdere opheffing van de bewaring rechtvaardigden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiser onvoldoende medewerking heeft verleend aan zijn uitzetting naar Marokko en dat er geen reëel zicht op uitzetting was, maar dat dit niet voldoende was om de bewaring onrechtmatig te verklaren. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37057

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. W.H.M. Ummels),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Verweerder heeft op 13 juni 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Verweerder heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
Verweerder heeft op 28 november 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en op 30 november 2023 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de eerdere uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats volgt dat de maatregel van bewaring en het voortduren daarvan tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraken ten grondslag heeft gelegen rechtmatig was. [1] Daarom staat nu alleen ter beoordeling of de bewaring rechtmatig is vanaf het moment van het sluiten van het onderzoek in het vorige (vervolg)beroep tot de datum van de opheffing. De te toetsen periode is dus 18 september 2023 tot 28 november 2023.
4. Eiser betwist dat sprake is van een gebrek aan medewerking, dan wel een gebrek aan inspanning van zijn kant in de genoemde periode in het kader van zijn uitzetting naar Marokko. Verweerder heeft hieraan daarom ten onrechte beslissende betekenis toegekend bij de verzwaarde belangenafweging. Daarnaast is ten onrechte het fundamenteel belang van eiser bij invrijheidstelling niet betrokken bij de belangenafweging. Verder stelt eiser dat geen reëel zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn aanwezig is. De Marokkaanse ambassade heeft namelijk op 17 november 2023 meegedeeld dat de nationaliteit van eiser nog niet is bevestigd.. Tot slot stelt eiser dat het onduidelijk is op welke grondslag verweerder op 23 november 2023 belgegevens heeft opgevraagd en wat hiervan wordt verwacht. Hieraan kan dan ook geen betekenis worden gegeven.
5. De rechtbank is van oordeel dat er in het kader van de belangenafweging door eiser geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om de bewaring eerder op te heffen. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 19 september 2023 al geoordeeld dat terecht geen lichter middel is toegepast. Sindsdien heeft eiser noch in de vertrekgesprekken, noch in beroep, nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die de bewaring onevenredig bezwarend voor hem maakten. Daarnaast heeft verweerder terecht opgemerkt dat eiser in het vertrekgesprek van 22 november 2023 heeft verklaard niet mee te willen werken aan zijn vertrek naar Marokko. Zo weigerde hij een vrijwilligersbrief op te stellen voor de Marokkaanse autoriteiten. Bovendien blijkt uit de verslagen van de vertrekgesprekken van 24 september 2023 en 26 oktober 2023 dat eiser alleen maar in gesprek wil als hij wordt vrijgelaten. Uit deze verklaringen volgt dat eiser geen medewerking heeft verleend aan zijn uitzetting naar Marokko.
6. De rechtbank is verder van oordeel dat er geen aanknopingspunten aanwezig zijn voor het oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van Marokko in het algemeen, of in het bijzonder voor eiser, ontbrak. De Afdeling [2] heeft in haar uitspraak van 8 augustus 2023 geoordeeld dat in zijn algemeenheid sprake is van zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn. [3] De enkele mededeling van de Marokkaanse autoriteiten dat de identiteit nog niet is bevestigd, is op zichzelf onvoldoende om anders te oordelen. Op basis van deze enkele mededeling kan ook niet worden geconcludeerd dat medewerking van de Marokkaanse autoriteiten volledig ontbrak, nu deze mededeling het gevolg is van het door de Marokkaanse autoriteiten uitgevoerde onderzoek.
7. Tot slot ziet de rechtbank in de omstandigheid dat verweerder op 23 oktober 2023 belgegevens heeft opgevraagd geen aanleiding om te concluderen dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was. In zijn verweerschrift heeft verweerder uitgelegd dat hij inzicht wilde verkrijgen met wie eiser contact onderhield en of dit aanknopingspunten bood voor een nader onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit. Gelet op verweerders plicht om voortvarend te handelen, acht de rechtbank het niet onredelijk dat belgegevens zijn opgevraagd.
8. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest. [4]
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Laatstelijk bij uitspraak van 19 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:14325.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 in de gevoegde zaken C-704/20 en C-39/21.