In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn recht op tijdelijke bescherming eindigt op 4 september 2023. Eiser, afkomstig uit Oekraïne, had op 23 februari 2022 een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne en vluchtte naar Nederland na de Russische inval. De staatssecretaris had eerder aangegeven dat de tijdelijke bescherming van eiser zou eindigen, omdat hij tot de zogenoemde facultatieve groep behoort. Eiser had zijn zienswijze ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is.
De rechtbank heeft de beëindiging van de tijdelijke bescherming beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Eiser stelde dat de staatssecretaris niet bevoegd was om de tijdelijke bescherming te beëindigen en dat zijn vertrouwensbeginsel was geschonden. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris wel degelijk bevoegd was en dat er geen sprake is van een schending van het vertrouwensbeginsel. Eiser had geen ondubbelzinnige toezegging ontvangen die zijn bescherming zou waarborgen.
Daarnaast voerde eiser aan dat de richtlijn niet correct was geïmplementeerd in het Nederlandse recht, maar de rechtbank oordeelt dat hij, ondanks de implementatie, wel degelijk bescherming geniet. Eiser stelde ook dat hij in aanmerking zou moeten komen voor tijdelijke bescherming omdat hij getrouwd is met een Oekraïense vrouw die tijdelijke bescherming geniet, maar de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een gezinssituatie die in aanmerking komt voor bescherming.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen in hoger beroep gaan tegen deze beslissing.