ECLI:NL:RBDHA:2023:19194

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
NL23.32065
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 6 oktober 2023 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk volgens de staatssecretaris verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Nederland heeft een verzoek om terugname gedaan aan Frankrijk, dat dit verzoek heeft aanvaard binnen de voorgeschreven termijn. Eiser heeft aangevoerd dat het claimverzoek te laat is en dat Nederland verantwoordelijk is voor zijn aanvraag, maar de rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt.

Eiser heeft ook betoogd dat er geen vertrouwen kan worden gesteld in het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk vanwege een noodtoestand. De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen nakomt, tenzij eiser kan aantonen dat er ernstige tekortkomingen zijn. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij bij terugkeer naar Frankrijk geen asielaanvraag kan indienen of geen opvang zal krijgen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en kent geen proceskostenvergoeding toe aan eiser.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.32065
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. H.G.M. van Zutphen),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 6 oktober 2023 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk volgens verweerder verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Sareen als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Claimverzoek
5. Eiser voert aan dat het claimverzoek, dan wel het claimakkoord, te laat is en dat Nederland daarom verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. Ter zitting heeft de gemachtigde zijn beroepsgrond nader uitgelegd en aangegeven dat hij zich op het standpunt stelt dat de reguliere termijn van twee maanden die staat voor het terugnameverzoek in de Dublinverordening op deze zaak niet van toepassing kan zijn, omdat de onzekerheid die het wachten voor eiser met zich meebrengt, gelet op het feit dat hij terug moet naar Frankrijk waar sprake is van inhumane omstandigheden, onredelijk is. Eiser verwijst daartoe naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 23 augustus 2023.2
6. Deze beroepsgrond slaagt niet en de rechtbank overweegt daartoe het volgende. In de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 23 augustus 2023 gaat het over een lange periode tussen het moment van aanmelding in Ter Apel en het daadwerkelijk kunnen indienen van een asielaanvraag. In deze zaak is dat niet aan de orde. Eiser heeft immers op 30 mei 2023 zijn aanvraag kunnen doen, nadat hij op 21 mei 2023 dan wel 22 mei 2023 zich in Ter Apel had gemeld. Deze termijn is niet te vergelijken met de acht maanden, zoals in de uitspraak van rechtbank Haarlem. Verder staat vast dat verweerder binnen de in de Dublinverordening voorgeschreven termijn een terugnameverzoek heeft verzonden aan Frankrijk. Frankrijk heeft ook binnen de voorgeschreven termijn van twee weken op het claimverzoek gereageerd. Voor het oordeel dat het claimverzoek dan wel het claimakkoord te laat zou zijn, bestaat dan ook geen aanleiding.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
7. Eiser voert aan dat ten aanzien van Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dit onderbouwt hij door te stellen dat sprake is van een noodtoestand in Frankrijk als gevolg waarvan de interim measures die voor België gelden ook voor Frankrijk zouden moeten gelden. Eiser zal in Frankrijk hoogstwaarschijnlijk geen opvang krijgen en hij verwijst in dat kader naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 15 september 2023.3 Volgens eiser is zijn situatie vergelijkbaar, ondanks dat het in die zaak gaat om een moeder met negen maanden oude baby. Verder zal eiser direct worden teruggestuurd naar Pakistan.
8. De rechtbank overweegt als volgt. In zijn algemeenheid mag verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uitgaan dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem aldaar dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het handvest) en artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten aanzien van Frankrijk heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit recent nog geoordeeld in haar uitspraak van
2 augustus 20234. Eiser heeft verklaard dat zijn asielaanvraag in Frankrijk is afgewezen, hij
2 NL23.19378 en NL23.19379 (niet gepubliceerd).
daarna geen bijdrage meer ontving, geen onderkomen meer had en dat de medische hulp werd stopgezet. Echter heeft hij daarnaast in het aanmeldgehoor van 7 juni 2023 ook verklaard dat hij in Frankrijk tweemaal een asielaanvraag heeft kunnen indienen en dat hij in Frankrijk opvang heeft gehad. Ook het beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 15 september 2023 slaagt niet. Anders dan eiser, is de rechtbank van oordeel dat zijn situatie niet vergelijkbaar is met de situatie in die zaak. Eiser heeft niet, althans onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Frankrijk geen asielaanvraag kan indienen en verstoken zal blijven van opvang. De Franse autoriteiten hebben verder met het claimakkoord gegarandeerd het asielverzoek van eiser in behandeling te nemen. Daarmee garanderen de Franse autoriteiten ook dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit verdragen en Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Als eiser toch problemen ondervindt met het krijgen van opvangvoorzieningen kan hij hierover zijn beklag doen bij de daartoe geëigende instanties dan wel bij de (hogere) Franse autoriteiten. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
10. Volgens eiser zijn er bijzondere, individuele omstandigheden aanwezig die betekenen dat overdracht aan Frankrijk tot een onevenredige hardheid leidt. Eiser kan niet terug naar Franrijk, omdat hij dan teruggestuurd zal worden naar Pakistan. Verder is het volgens eiser niet humaan dat hij direct Nederland moet verlaten.
11. Verweerder maakt terughoudend gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, als Nederland daar op grond van de in de verordening neergelegde criteria niet toe is verplicht. Gezien de ruimte die verweerder heeft om de hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van verweerder terughoudend. Verweerder heeft in wat eiser naar voren heeft gebracht geen bijzondere individuele omstandigheden aanwezig hoeven achten die maken dat eiser zijn overdracht van een onevenredige hardheid getuigt. Zoals hiervoor is overwogen kan eiser in Frankrijk een asielaanvraag indienen en de procedure doorlopen. Ook heeft hij de mogelijkheid om in Frankrijk tegen de beslissing in beroep te gaan en te klagen. Het is inherent aan de Dublinprocedure dat na het vaststellen van de verantwoordelijke lidstaat de vreemdeling verblijfsrecht heeft tot aan de feitelijke overdracht aan die lidstaat.4 in Nederland en Nederland moet verlaten.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
4 Artikel 8, aanhef en onder m, van de Vreemdelingenwet 2000.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 november 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.