ECLI:NL:RBDHA:2023:19185

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
23/188
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om inzage in persoonsgegevens op grond van de Wet Politiegegevens

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 december 2023, in de zaak met nummer 23/188, beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een besluit van de minister van Defensie inzake een verzoek om inzage in zijn persoonsgegevens op grond van de Wet Politiegegevens (Wpg). Eiser had op 6 september 2022 verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens, maar de minister heeft bij besluit van 25 november 2022 slechts gedeeltelijke inzage verleend. Eiser heeft de rechtbank toestemming verleend om kennis te nemen van niet-openbaar gemaakte stukken, en de zaak is op 31 oktober 2023 behandeld.

Eiser heeft aangegeven dat hij veel last ondervindt van de aandacht die hij van buitenlandse autoriteiten krijgt. Hij heeft het vermoeden dat de Nederlandse overheid onjuiste informatie met buitenlandse instanties heeft gedeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder een overzicht heeft gegeven van twaalf mutaties met betrekking tot eiser, maar dat er onduidelijkheid bestaat over de signaleringen in het Schengen Informatiesysteem (SIS-II). Verweerder heeft verklaard dat de vermeldingen over SIS-II berusten op een vergissing, en de rechtbank heeft deze verklaring als aannemelijk beoordeeld.

De rechtbank concludeert dat eiser inmiddels inzage heeft gekregen in de documenten waarin de mutaties zijn vastgelegd, waardoor zijn beroepsgrond dat de mutaties niet voldoende gedetailleerd zijn, geen betekenis meer heeft. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is en het bestreden besluit in stand blijft. Eiser heeft geen recht op proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 28 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/188

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.E.T. van Oort),
en

de minister van Defensie,

(gemachtigde: L. Houtman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een besluit op een aanvraag om inzage in zijn persoonsgegevens.
1.1.
Eiser heeft op 6 september 2022 verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens op grond van de Wet Politiegegevens (“Wpg”).
1.2.
Verweerder heeft bij besluit van 25 november 2022 inzage in een aantal gegevens verschaft (“het bestreden besluit”).
1.3.
Eiser heeft de rechtbank toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht om kennis te nemen van niet-openbaar gemaakte stukken.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser met zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser heeft veel last van de bijzondere aandacht die hij van buitenlandse autoriteiten krijgt als hij zich buiten Nederland verplaatst.
3. In de politieregisters is een zogenaamde CTER-melding over eiser opgenomen; [1] deze melding is in 2020 verwijderd. Daarnaast is op 6 november 2018 een aandachtsvestiging in het nationale opsporingssysteem opgenomen; deze aandachtsvestiging heeft tot en met oktober 2020 gegolden.
4. Eiser heeft de overtuiging dat de Nederlandse overheid onjuiste informatie met buitenlandse instanties heeft gedeeld. Om inzicht te krijgen in de verwerking van zijn persoonsgegevens, heeft eiser zich gewend tot de Koninklijke Marechaussee (“KMar”) met een verzoek om inzage op grond van artikel 25 van de Wpg.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder een overzicht gegeven van twaalf mutaties, met een omschrijving van hun inhoud. De eerste tien mutaties zien op zogenaamde tweedelijnscontroles waaraan eiser in 2019 en 2020 door ambtenaren van KMar is onderworpen op de luchthavens Schiphol en Rotterdam. In de tweede en de daaropvolgende mutaties, is vermeld dat op eiser een signalering in het Schengen Informatiesysteem (“SIS-II”) van toepassing is.
Met de elfde mutatie is de vermelding over de SIS-signalering gecorrigeerd.
De twaalfde mutatie ziet op een bezoek van eiser op 3 juli 2022 aan het kantoor van KMar op luchthaven Schiphol.
6. Op 8 juni 2023 heeft eiser op het hoofdkantoor van KMar inzage gekregen in de documenten waarin de mutaties zijn vastgelegd.
Wat vindt eiser in beroep?
7. Eiser vindt de informatieverstrekking ontoereikend. Hij stelt dat niet alle gegevens zijn verstrekt die KMar over hem heeft verwerkt, dan wel dat de verstrekte gegevens onjuist zijn. Zo blijkt niet voldoende op welke signaleringen de mutaties zien. Daarnaast heeft verweerder geen informatie verstrekt over een tweedelijnscontrole die op 3 april 2022 heeft plaatsgevonden. De omschrijving van de mutaties is ook onvoldoende gedetailleerd.
Het bestreden besluit is verder ondeugdelijk gemotiveerd, aangezien het onderwerp van de elfde mutatie ten onrechte is getypeerd als een tweedelijnscontrole, terwijl het gaat om het herstel van een structurele fout.
Verweerder heeft bovendien het vertrouwensbeginsel geschonden, door de indruk te wekken dat de mutaties alleen zien op tweedelijnscontroles, terwijl deze verwerkingen ook betrekking hebben op een signalering over eiser in SIS-II.
8. Ter zitting heeft eiser verder betoogd dat in het bestreden besluit gegevens over eerstelijnscontroles ontbreken, die op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (“AVG”) zouden moeten zijn verwerkt.
Ook heeft eiser gesteld dat API-gegevens [2] moeten zijn verwerkt over zijn reis naar Turkije.
Verder gaat het voeren van de tweedelijnscontroles te ver, vooral omdat de informatie die wordt ingewonnen vervolgens moet worden verstrekt aan de politie.
Eiser vindt het bovendien verdacht dat tien keer een onjuiste mutatie heeft plaatsgevonden. Er moet worden opgehelderd hoe deze verwarring is ontstaan.
Ook is ten onrechte geen informatie verstrekt over terugkoppeling van controles aan de politie. Eiser weet bovendien niet of Bureau Sirene [3] is ingelicht.
Tot slot moeten er mutaties in het Summ-IT-systeem zijn verwerkt [4] , terwijl daarvan in het bestreden besluit niet blijkt.
Wat vindt de rechtbank?
9. Een betrokkene heeft het recht heeft om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te krijgen over de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens en verwerkte persoonsgegevens in te zien. Hiertoe volstaat het dat aan de betrokkene in begrijpelijke vorm een volledig overzicht van die gegevens wordt verstrekt, zodat hij in staat wordt gesteld kennis te nemen van deze gegevens en na te gaan of deze juist zijn en rechtmatig zijn verwerkt. Wanneer na onderzoek is gebleken dat een bepaald gegeven niet onder het bestuursorgaan berust en dat niet ongeloofwaardig voorkomt, is het aan de verzoeker om het tegendeel aannemelijk te maken. [5]
10. Aan de verwijzingen naar een SIS-II-signalering, ontleent eiser de begrijpelijke indruk dat KMar gegevens over een dergelijke signalering moet hebben. Volgens verweerder berusten deze vermeldingen evenwel op een vergissing; een medewerker van KMar moet dit per abuis in de tweede mutatie hebben aangekruist, waarna het in daaropvolgende mutaties steeds is teruggekomen. Deze verklaring van verweerder is aannemelijk. In de mutaties is namelijk ook aangegeven dat Bureau Sirene niet is ingelicht. Dat de signalerende autoriteit niet in de mutaties is vermeld, is eveneens een sterke aanwijzing dat er geen SIS-II-signalering is geweest. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder nog het verschil uitgelegd tussen de aandachtsvestiging in het nationale opsporingssysteem enerzijds en een SIS-II-signalering anderzijds. Hiermee heeft verweerder voldoende verduidelijkt welke registratie aanleiding is geweest voor de tweedelijnscontroles. De rechtbank ziet in het dit licht geen aanleiding om te vermoeden dat KMar, in weerwil van haar toelichting, toch over gegevens beschikt die zien op een SIS-II-signalering van eiser.
11. Overigens kan eiser zijn vermoedens over het bestaan van een SIS-II-signalering verifiëren door een inzageverzoek te richten tot de korpschef, die in Nederland de verwerkingsverantwoordelijke is voor de gegevens in SIS-II. [6]
12. Omdat mag worden aangenomen dat de vermelding over SIS-II op een vergissing berust, behoeft eisers beroep op het vertrouwensbeginsel geen bespreking.
13. Daarnaast is het geloofwaardig, dat het ontbreken van een mutatie over de tweedelijnscontrole van 3 april 2022 is te wijten aan een omissie van de betreffende medewerker van KMar. Deze waarschijnlijke omissie brengt niet mee, dat moet worden getwijfeld aan de zorgvuldigheid en grondigheid van het door verweerder uitgevoerde onderzoek naar de persoonsgegevens van eiser.
14. Omdat eiser inmiddels inzage heeft gekregen in de documenten waarin de mutaties zijn vastgelegd, heeft hij ook van de daarin weergegeven details kennis kunnen nemen. Aan de beroepsgrond dat de mutaties in het bestreden besluit niet voldoende zijn gedetailleerd, komt dus geen betekenis meer toe. Dat geldt ook voor de beroepsgrond, dat de omschrijving van de elfde mutatie niet strookt met het onderwerp waarop deze vastlegging betrekking heeft. Voor zover verweerder het bestreden besluit op dit punt ondeugdelijk zou hebben gemotiveerd, kan dit worden gepasseerd, nu eiser daardoor niet in zijn belangen is geschaad.
14. Verwerkingen van gegevens over eerstelijnscontroles en API-gegevens vallen onder het bereik van de AVG. Ten aanzien van gegevens die onder de AVG vallen heeft eiser een apart inzageverzoek gedaan. Daarover loopt een bezwaarprocedure die losstaat van deze beroepsprocedure. Dit dient hier dus buiten beschouwing te blijven.
16. De bevoegdheid van Kmar tot het doen van tweedelijnscontroles valt eveneens buiten het bereik van deze procedure, die een inzageverzoek als voorwerp heeft.
17. Verweerder heeft kenbaar gemaakt dat over de tweedelijnscontroles terugkoppeling heeft plaatsgevonden naar de politie. Een verplichting om verdergaande informatie op dit punt is te verstrekken, heeft verweerder op grond van artikel 25 van de Wpg niet.
18. Er zijn geen concrete aanknopingspunten om te vermoeden dat er gegevens over eiser in het Summ-IT systeem zijn verwerkt. Bovendien heeft verweerder naar behoren toegelicht hoe de verwarring over de SIS-II-signalering is ontstaan; er is onvoldoende aanleiding om aan de volledigheid en het waarheidsgehalte daarvan te twijfelen.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit blijft in stand. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Wet politiegegevens

Artikel 25. (recht op inzage)

1. De betrokkene heeft het recht om op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke binnen zes weken uitsluitsel te verkrijgen over de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om die persoonsgegevens in te zien en om informatie te verkrijgen over:
a.de doelen en de rechtsgrond van de verwerking;
b.de betrokken categorieën van politiegegevens;
c.de vraag of de deze persoon betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d.de voorziene periode van opslag of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e. het recht te verzoeken om rectificatie, vernietiging of afscherming van de verwerking van hem betreffende politiegegevens;
f. het recht een klacht in te dienen bij de Autoriteit persoonsgegevens, en de contactgegevens van die autoriteit; g.de herkomst, voor zover beschikbaar, van de verwerking van hem betreffende politiegegevens.
2. De verwerkingsverantwoordelijke kan zijn beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen, dan wel voor ten hoogste zes weken indien blijkt dat bij verschillende regionale eenheden of bij de landelijke eenheid van de politie politiegegevens over de verzoeker worden verwerkt. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.

Voetnoten

1.CTER: (Contra)-terrorisme, Extremisme en Radicalisering.
2.Advance passenger information.
3.Het Landelijk Bureau Sirene is contactpunt voor de uitwisseling van aanvullende informatie in verband met de invoering van signaleringen. Bij treffers wordt aanvullende informatie over gesignaleerde personen door de Sirene-Bureaus in de lidstaten verwerkt.
4.Het landelijke opsporingssysteem voor de recherche, de bijzondere opsporingsdiensten en de politie.
5.Afdeling Bestuursrechtspraak 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3461.
6.Artikel 1, aanhef en onder f, punt 1 van de Wpg.