ECLI:NL:RBDHA:2023:19143

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
NL23.36533
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin aan eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak op 28 november 2023 behandeld, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig was, samen met zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, omdat er voldoende gronden zijn voor de inbewaringstelling. Eiser had aangevoerd dat er geen geldig overdrachtsbesluit was ten tijde van de maatregel, maar de rechtbank oordeelt dat voor de bewaring op grond van artikel 59a geen overdrachtsbesluit vereist is, mits er concrete aanknopingspunten zijn dat de Dublinverordening van toepassing is. Dit was het geval, aangezien eiser eerder in Duitsland een verzoek om internationale bescherming had ingediend.

De rechtbank heeft ook de gronden van de maatregel van bewaring beoordeeld. De staatssecretaris had zware gronden aangevoerd, waaronder dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en onjuiste gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit. De rechtbank oordeelt dat deze gronden voldoende zijn om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. Eiser voerde aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel, maar de rechtbank oordeelt dat het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, dit niet rechtvaardigde. Bovendien heeft de staatssecretaris voldoende rekening gehouden met de psychische klachten van eiser.

Ten slotte oordeelt de rechtbank dat er zicht is op overdracht binnen een redelijke termijn, aangezien de staatssecretaris een nieuw claimakkoord van de Duitse autoriteiten heeft ontvangen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende voortvarend en zorgvuldig heeft gehandeld in de procedure. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.36533

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.O. Wattilete),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. D.J. Halbesma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 9 november 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, via een beeldverbinding, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Mocht de staatssecretaris eiser in bewaring stellen op grond van artikel 59a van de Vw 2000?
4. Eiser voert aan dat de inbewaringstelling onrechtmatig is, omdat ten tijde van het opleggen van de maatregel geen sprake was van een geldig overdrachtsbesluit. Het eerdere overdrachtsbesluit is in september namelijk vervallen wegens effectuering van het claimakkoord.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat voor de bewaring van eiser op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw 2000, geen overdrachtsbesluit is vereist. Wel is vereist dat sprake is van concrete aanknopingspunten dat de Dublinverordening van toepassing is op eiser en een andere lidstaat verantwoordelijk is. [1] Hier is aan voldaan omdat uit Eurodac is gebleken dat eiser op 16 april 2020 in Neurenberg in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Een claimakkoord van Duitsland is ontvangen op 15 augustus 2023.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld
.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris de onbetwiste zware grond 3a terecht tegengeworpen. Zoals de staatssecretaris terecht aan deze grond ten grondslag legt is eiser niet op rechtmatige wijze Nederland ingereisd. Eiser heeft zelf verklaard dat hij nooit in bezit is geweest van identiteitsdocumenten. Verder is hij zonder de vereiste toestemming naar Nederland gereisd, terwijl Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn verzoek tot internationale bescherming. Ook de onbetwiste zware grond 3e kan aan de maatregel van bewaring ten grondslag worden gelegd. Eiser heeft zich namelijk in Duitsland laten registreren onder verschillende personalia. Daarnaast heeft hij zijn identiteit niet aangetoond met documenten. Voor deze gronden is voldoende dat zij feitelijk juist zijn. [2] De gronden 3a en 3e kunnen de maatregel van bewaring zelfstandig dragen. Wat eiser verder heeft aangevoerd, kan daar niet aan afdoen en behoeft daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Kon de staatssecretaris volstaan met een lichter middel?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had kunnen volstaan met een lichter middel. Eiser heeft namelijk eerder een vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 opgelegd gekregen. Niet valt in te zien waarom is gekozen voor de maatregel van bewaring. Verder heeft de staatssecretaris onvoldoende meegewogen dat eiser ernstige psychische klachten heeft en daarom de maatregel van bewaring zo kort mogelijk dient te duren.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat uit de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd volgt dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Het enkele feit dat eerder een vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd, doet aan dit onttrekkingsrisico niet af en had de staatssecretaris dan ook niet tot een lichter middel dan de inbewaringstelling hoeven brengen. Zeker in aanmerking genomen dat eiser al meerdere keren met onbekende bestemming is vertrokken. Tot slot stelt de rechtbank vast dat de staatssecretaris in de maatregel van bewaring heeft meegewogen dat eiser psychische klachten heeft. De staatssecretaris is echter desondanks tot de afweging gekomen dat het onttrekkingsrisico zwaarder weegt en heeft eiser daarom in bewaring gesteld. Ten aanzien van de medische en psychische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra kan worden gesteld dat deze gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. De veiligheid voor het leven en voor de gezondheid van eiser is hiermee voldoende gewaarborgd.
Ontbreekt het zicht op overdracht?
7. Eiser voert aan dat er geen zicht is op overdracht binnen een redelijke termijn. Er is namelijk geen geldig overdrachtsbesluit.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er zicht op overdracht binnen een redelijke termijn. De staatssecretaris heeft namelijk op 22 november 2023 een nieuw claimakkoord ontvangen van de Duitse autoriteiten. Ook heeft de staatssecretaris op dezelfde dag een overdrachtsbesluit genomen. Op 6 november 2023 heeft eiser een laissez-passer verkregen.
Heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend en zorgvuldig gehandeld?
8. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend en onzorgvuldig heeft gehandeld. Vanaf het moment van de in bewaring stelling van eiser moet voor verweerder al bekend zijn geweest dat een nieuwe Dublinclaim naar Duitsland moest worden verzonden. Eiser is namelijk eerder overgedragen geweest aan Duitsland, waardoor het eerdere claimakkoord is vervallen. De nieuwe claim is echter pas op 20 november 2023 verzonden. Dat is onvoldoende voortvarend en onzorgvuldig.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat de verantwoordelijkheid van Duitsland sinds 15 augustus 2023 vast staat. De staatssecretaris heeft op basis daarvan op 30 augustus 2023 een overdrachtsbesluit genomen. Eiser is op basis van deze claim en dit overdrachtsbesluit overgedragen. De staatssecretaris heeft bij de huidige vertrekprocedure op basis van dezelfde claim en hetzelfde overdrachtsbesluit een vlucht geboekt naar Duitsland. Deze vlucht is geannuleerd door de Duitse autoriteiten op 13 november 2023 omdat het claimakkoord wegens effectuering is vervallen en voor de overdracht van eiser een nieuw claimakkoord nodig is. De staatssecretaris heeft na de annulering op 20 november 2023 opnieuw een Dublin claim verzonden naar Duitsland. Deze is op 22 november 2023 geaccordeerd door de Duitse autoriteiten. Ook heeft de staatssecretaris op dezelfde dag een overdrachtsbesluit genomen.
8.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In wat de eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan de overdracht van eiser. Dat vanaf het begin van de inbewaringstelling voor de staatssecretaris al duidelijk had kunnen zijn, dat een nieuw claimakkoord moest worden aangevraagd, heeft niet tot gevolg dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend aan de overdracht van eiser heeft gewerkt. Naar het oordeel van de rechtbank mag de staatssecretaris namelijk enige tijd gegund worden om te onderzoeken welke lidstaat verantwoordelijk is voor eiser. Dit geldt voor de periode direct na de inbewaringstelling, maar ook voor de periode na de annulering van de overdracht. Gezien hetgeen is vastgesteld in overweging 8.1 heeft het onderzoek naar de claim mogelijkheden niet onevenredig lang geduurd. Daarnaast heeft de staatssecretaris andere uitzettingshandelingen verricht. Zo heeft de staatssecretaris op 13 november 2023, de vierde dag van de inbewaringstelling, een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) blijkt, dat het starten met de daadwerkelijke voorbereiding van de uitzetting op de zevende dag voldoende voortvarend is. [3] Verder heeft de staatssecretaris een vertrekgesprek gevoerd op 20 november 2023. De staatssecretaris heeft op zitting verder nog toegelicht dat Duitsland, voor de planning van een overdracht onder begeleiding van medische escorts, 10 dagen nodig heeft.
Ambtshalve toetsing
9. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, voorzitter, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR2122
2.Vergelijk ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
3.ABRvS 29 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK2270.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.