ECLI:NL:RBDHA:2023:19102

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
SGR 22/5896
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het uitbreiden van appartementen; beroep ongegrond; VvE; verschoonbare termijnoverschrijding; procesbelang; machtiging; aanvraag niet in behandeling genomen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor het uitbreiden van appartementen. De eisers, bewoners van een appartement, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk, dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning buiten behandeling heeft gesteld. Dit besluit volgde op een bezwaar van een derde-partij, die lid is van de Vereniging van Eigenaren (VvE) en stelde dat de aanvraag niet rechtsgeldig was omdat de voorzitter van de VvE geen machtiging had om de aanvraag in te dienen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaartermijn door een foutieve mededeling van een gemeentemedewerker een dag te laat was ingediend, maar heeft geoordeeld dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar was. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eigenaar van het appartement procesbelang had bij zijn bezwaar, omdat het verlenen van de omgevingsvergunning invloed had op zijn woonsituatie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het college terecht de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld, omdat er geen geldige machtiging van de VvE was overgelegd.

De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere besluiten van het college in stand blijven. De eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5896

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2023 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], uit [woonplaats 1], eisers

(gemachtigde: mr. E. Koornwinder),
en

het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Verouden).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel: [derde-partij 1] uit [woonplaats 1] (gemachtigde: S.A.N. Geerling) en [derde-partij 2] uit [woonplaats 2]

Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan VvE [VvE-naam] een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van appartementen op de locatie [adres] te [plaats].
Bij besluit 4 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van derde-partij [derde-partij 1] gegrond verklaard en de aanvraag alsnog buiten behandeling gesteld.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Derde-partij [derde-partij 1] heeft ook schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van verweerder en de gemachtigde van derde-partij [derde-partij 1].

Inleiding

1. VvE [VvE-naam] is de VvE van het gebouw aan de [adres] te [plaats]. Op de begane grond van dit gebouw zit een kantoor- en winkelruimte en op de drie verdiepingen zitten appartementen met de nummers [nummer 1], [nummer 2] en [nummer 3]. Eisers wonen in het appartement op nummer [nummer 1], op de eerste verdieping. Derde-partij [derde-partij 2] woont op nummer [nummer 2], op de tweede verdieping. Derde-partij [derde-partij 1] woont op nummer [nummer 3], op de derde verdieping (hierna: de eigenaar van appartement [nummer 3]). De heer [naam] is eigenaar van de begane grond en is de voorzitter van de VvE (hierna: de voorzitter van de VvE).
1.1.
De voorzitter van de VvE heeft op 11 mei 2021 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het uitbreiden van de drie appartementen aan de [adres] te [plaats]. Meer concreet wordt beoogd om aan de achtergevel van de appartementen [nummer 1], [nummer 2] en [nummer 3] een uitbouw te plaatsen. Verweerder heeft de omgevingsvergunning met het primaire besluit verleend.
1.2.
De eigenaar van appartement [nummer 3] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft naar aanleiding van dit bezwaar het primaire besluit herroepen en de aanvraag alsnog buiten behandeling gesteld. Verweerder vindt dat geen sprake is van een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzitter van de VvE heeft namelijk geen machtiging van de VvE overgelegd voor het indienen van de aanvraag. Verweerder heeft hierdoor niet heeft kunnen vaststellen of de voorzitter van de VvE bevoegd was tot het doen van de aanvraag. Volgens verweerder is daarom geen sprake van belanghebbendheid bij de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. Eisers stellen zich primair op het standpunt dat het bezwaar van de eigenaar van appartement [nummer 3] niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. Subsidiair stellen zij zich op het standpunt dat de aanvraag in het bestreden besluit ten onrechte alsnog buiten behandeling is gesteld. De rechtbank zal de beroepsgronden in deze volgorde bespreken.
2.1.
Het standpunt van de eigenaar van appartement [nummer 3], dat eisers in beroep geen procesbelang zouden hebben omdat ondertussen een nieuwe omgevingsvergunning is verleend voor het uitbreiden van het appartement op de eerste verdieping, is op zitting ingetrokken. De rechtbank zal hier dan ook niet meer op ingaan.
Had het bezwaar niet-ontvankelijk moeten worden verklaard?
Verschoonbare termijnoverschrijding
3. Eisers betogen in beroep dat verweerder ten onrechte het bezwaar van de eigenaar van appartement [nummer 3] in behandeling heeft genomen. Het bezwaarschrift is een dag te laat ingediend en verweerder heeft dit onterecht verschoonbaar geacht.
3.1.
Verweerder erkent dat het bezwaarschrift een dag te laat is ingediend. Dit kwam door een foute mededeling van een medewerker van de gemeente. Deze medewerker heeft gezegd dat de bezwaartermijn tot en met 15 september liep. In werkelijkheid liep de bezwaartermijn tot 15 september, waardoor 14 september de laatste dag was waarop tijdig bezwaar kon worden gemaakt. Verweerder heeft vanwege deze foute mededeling geconcludeerd dat het de eigenaar van appartement [nummer 3] niet kan worden verweten dat hij zijn bezwaarschrift op 15 september heeft ingediend. Er is volgens verweerder sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding en daarom heeft verweerder het bezwaarschrift in behandeling genomen. Verweerder weegt mee dat het zeer waarschijnlijk is dat de eigenaar van appartement [nummer 3] op 14 september bezwaar had gemaakt als de juiste datum door de medewerker was vermeld.
3.2.
De rechtbank benadrukt dat de bezwaartermijn een bepaling is van dwingende aard, waarbij het bestuursorgaan waarbij het rechtsmiddel is ingediend moet toetsen of dit tijdig is gedaan. Indien dit niet het geval is, zal het bestuursorgaan het bezwaar in beginsel niet-ontvankelijk moeten verklaren, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar wordt geacht.
3.3.
De rechtbank overweegt dat verweerder het bezwaar in redelijkheid verschoonbaar heeft kunnen achten. De rechtbank twijfelt er niet aan dat de eigenaar van appartement [nummer 3] door een medewerker van de gemeente op het verkeerde been is gezet, waardoor hij in de veronderstelling was dat hij het bezwaarschrift ook op 15 september nog kon indienen. Vast staat dat hij dat ook heeft gedaan. Als een medewerker van de gemeente zegt dat op een bepaalde datum nog tijdig bezwaar kan worden gemaakt, mag iemand daar in beginsel op vertrouwen. Verweerder heeft verder van belang kunnen vinden dat de eigenaar van appartement [nummer 3] ten tijde van de indiening van het bezwaarschrift niet werd bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener en dat de bezwaartermijn met slechts één dag is overschreden. Dat eisers hiervan nadeel hebben ondervonden heeft verweerder in redelijkheid van minder zwaar belang kunnen vinden. Weliswaar waren eisers kort in de veronderstelling dat de omgevingsvergunning definitief was verleend, maar zij hadden hiervan nog geen gebruik gemaakt. Het betoog van eisers kan op dit punt daarom niet slagen.
Procesbelang
4. Eisers betogen verder dat de eigenaar van appartement [nummer 3] geen procesbelang had bij zijn bezwaar en dat het bezwaar daarom niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. De eigenaar van appartement [nummer 3] is namelijk lid van de VvE en er is gezamenlijk besloten dat de aanvraag zou worden gedaan. Daarnaast kan de eigenaar van appartement [nummer 3] op geen enkele manier gedwongen worden tot het uitbreiden van zijn appartement en kan het bouwplan ook uitgevoerd worden zonder een verbouwing van zijn appartement.
4.1.
De rechtbank volgt eisers ook op dit punt niet in hun betoog. Procesbelang wordt aangenomen als het resultaat dat met de procedure wordt nagestreefd ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat feitelijk betekenis kan hebben. De eigenaar van appartement [nummer 3] heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit omdat hij het niet eens was met het verlenen van de omgevingsvergunning. Door het instellen van het bezwaar kon hij bereiken dat de omgevingsvergunning zou worden herroepen. Dit was feitelijk van betekenis voor hem omdat het bouwplan ook zag op een verbouwing van zijn appartement. Daarmee is het procesbelang naar het oordeel van de rechtbank gegeven. Dat het bouwplan volgens eisers ook kon worden uitgevoerd zonder de verbouwing van appartement [nummer 3], maakt niet dat het bezwaar feitelijk geen betekenis had.
Conclusie
5. Op basis van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder het bezwaar ontvankelijk heeft kunnen verklaren.
Is de aanvraag onterecht niet in behandeling genomen?
6. Eisers betogen dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte heeft besloten om de aanvraag alsnog niet in behandeling te nemen. Eisers menen dat de toepassing van artikel 4:5 van de Awb een gepasseerd station was, nu de aanvraag al in behandeling was genomen en daarop in het primaire besluit al was beslist. Bovendien zijn eisers van mening dat verweerder niet mocht toetsen of aan de voorzitter van de VvE een geldige machtiging is afgegeven voor het doen van de aanvraag, omdat dit een civielrechtelijke kwestie is.
Mocht artikel 4:5 van de Awb worden toegepast in bezwaar?
7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in bezwaar niet 4:5 van de Awb kon toepassen. Verweerder heeft in het bestreden besluit het primaire besluit herroepen. In het primaire besluit staat weliswaar dat de aanvraag voldoende gegevens biedt om tot een gemotiveerd besluit te komen en daarom in behandeling is genomen, maar door de herroeping bestaat dat besluit niet meer. Vervolgens moest verweerder op grond van artikel 7:11, tweede lid, van de Awb een nieuw besluit in de plaats stellen en heeft verweerder geconstateerd dat er hiervoor onvoldoende gegevens beschikbaar waren. De rechtbank overweegt dat verweerder in dat geval met toepassing van artikel 4:5 van de Awb om aanvullende gegevens kan vragen en bij het niet overleggen daarvan de mogelijkheid heeft om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Anders dan eisers betogen is het in de bezwaarfase nog mogelijk om een aanvraag buiten behandeling te stellen. [1]
Was verweerder bevoegd om te vragen naar een machtiging?
8. De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen machtiging van de VvE is overgelegd voor het doen van de aanvraag om een omgevingsvergunning. Verweerder heeft eisers op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb een termijn gegund om deze machtiging te overleggen, maar dat is niet gebeurd. Dit wordt door partijen ook niet betwist, aangezien er alleen mondeling over de aanvraag zou zijn gesproken en er geen (schriftelijke) machtiging bestaat.
8.1.
De rechtbank overweegt dat een machtiging van de VvE wel nodig was voor het doen van de aanvraag. In artikel 40 van de splitsingsakte van de VvE staat dat het bestuur voor het verrichten van rechtshandelingen de machtiging van de vergadering behoeft. Het doen van een aanvraag om een omgevingsvergunning is een rechtshandeling. Verweerder heeft daarom terecht geconstateerd dat de aanvraag een gebrek in de vertegenwoordigingsbevoegdheid vertoont.
8.2.
De rechtbank volgt eisers niet in het betoog dat verweerder niet om die reden de aanvraag buiten behandeling heeft kunnen stellen. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 januari 2022 volgt dat in geval van een VvE, de wet er niet aan in de weg staat dat interne afspraken, waaronder die over de vertegenwoordigingsbevoegdheid, ingeroepen worden door anderen dan de vereniging. [2] Als een partij in bezwaar of in beroep klaagt dat er geen rechtsgeldig intern besluit van de vereniging is voor het instellen van het bezwaar of beroep, moet daar op grond van artikel 6:6, onder a, van de Awb onderzoek naar worden gedaan. Als blijkt dat een dergelijk rechtsgeldig intern besluit er inderdaad niet is, leidt dat op grond van dit artikel tot niet-ontvankelijkheid. In dat geval is niet voldaan aan een bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, zoals bedoeld in artikel 6:6, onder a, van de Awb.
8.3.
De rechtbank overweegt dat artikel 4:5, eerste lid, onder a, van de Awb het bestuursorgaan de mogelijkheid geeft om een aanvraag buiten behandeling te laten als de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag. De rechtbank ziet niet in dat dit artikel op een andere manier zou moeten worden uitgelegd dan artikel 6:6, onder a, van de Awb. Dit betekent dat als een rechtsgeldig intern besluit van de VvE voor het doen van de aanvraag ontbreekt, niet is voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en het bestuursorgaan de aanvraag buiten behandeling kan stellen.
9. Dit betekent dat het college zich reeds hierom terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag van de voorzitter van de VvE om het verlenen van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling kon worden gesteld vanwege het ontbreken van een machtiging van de VvE. De rechtbank komt daarom niet toe aan de vraag of de voorzitter van de VvE in verband met eventuele onuitvoerbaarheid van het bouwplan belanghebbende was bij de aanvraag.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. J. van Seters, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie CRvB 1 mei 1997, ECLI:NL:CRVB:1997:ZB6861.
2.ABRvS 12 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:71.