ECLI:NL:RBDHA:2023:18994

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
09/817483-18; 09/818030-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leidinggeven aan een criminele organisatie en gewoontewitwassen van gestolen gereedschappen

Op 1 december 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte, geboren in 1983, werd beschuldigd van het witwassen van gestolen gereedschappen en het leiden van een organisatie die zich bezighield met diefstal en witwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 16 juli 2017 tot en met 16 maart 2018 samen met anderen een gewoonte had gemaakt van het witwassen van gereedschappen, waarvan hij wist dat deze afkomstig waren uit misdrijven. De rechtbank stelde vast dat de verdachte toegang had tot de gestolen goederen en dat hij deze op verschillende locaties had opgeslagen. De verdachte werd ook beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie, waarvan hij de leider was. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf van twee jaar op, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast werd de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven, gezien het recidivegevaar van de verdachte. De rechtbank kende schadevergoedingen toe aan verschillende benadeelde partijen, die schade hadden geleden door de diefstallen, en verklaarde een groot aantal in beslag genomen voorwerpen verbeurd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/817483-18 en 09/818030-18 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 1 december 2023
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] 1983 [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 6 november 2023 en 1 december 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.J. Ros en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. H. Sytema naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na aanpassing omschrijving van de tenlastelegging (ex artikel 314a Wetboek van Strafvordering) met parketnummer 09/817483-18 en wijziging van de tenlastelegging (ex artikel 313 Wetboek van Strafvordering) met parketnummer 09/81803018 op de terechtzitting van 6 november 2023 - ten laste gelegd dat:
Dagvaarding I (parketnummer 09/817483-18):
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 4 april 2014 tot en met 16 maart 2018 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) in voornoemde periode (van) één of meerdere voorwerpen (diverse (elektrische) gereedschappen en/of toebehoren, (elektrische) apparatuur en/of onderdelen) (zie bijlage),
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of
- verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) is/zijn en/of
- verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) wist(en), dan wel redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dit/deze voorwerp(en), onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 4 april 2014 tot en met 16 maart 2018 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, één of meerdere voorwerpen (diverse (elektrische) gereedschappen en/of toebehoren, (elektrische) apparatuur en/of onderdelen) (zie bijlage), heeft verworven en/of voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen onmiddellijk afkomstig was/waren uit enig eigen misdrijf;
2.
hij in of omstreeks de periode van 4 april 2014 tot en met 16 maart 2018 te ‘s-Gravenhage, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [NP1] en/of [NP2] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven te weten
- diefstal van (elektrische) gereedschappen (en/of toebehoren) en/of (elektrische) apparatuur (en/of onderdelen) door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of
- het witwassen van (elektrische) gereedschappen (en/of toebehoren) en/of (elektrische) apparatuur (en/of onderdelen),
terwijl verdachte in die periode leider van die organisatie is geweest;
Dagvaarding II (parketnummer 09/818030-18):
hij op of omstreeks 18 september 2018 te Lisse, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (van) één of meerdere voorwerpen (diverse (elektrische) gereedschappen en/of toebehoren en/of (elektrische) apparatuur en/of onderdelen) (zie bijlage)
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of
- heeft verhuld en/of verborgen en/of verhuld, wie de rechthebbende(n) op dit voorwerp c.q. deze voorwerpen is/zijn en/of
- heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dan wel redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat deze/dit voorwerp(en) onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
subsidiair
hij op of omstreeks 18 september 2018 te Lisse, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, één of meerdere voorwerpen (diverse (elektrische) gereedschappen en/of toebehoren, (elektrische) apparatuur en/of onderdelen) (zie bijlage), heeft verworven en/of voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat deze/dit voorwerp(en) onmiddellijk afkomstig was/waren uit enig eigen misdrijf.
De bijlagen van de tenlasteleggingen zijn integraal opgenomen als bijlagen I en II van dit vonnis en maken hier onderdeel van uit. [niet gepubliceerd]

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
Ten aanzien van dagvaarding I
De verdachte is in de nacht van 16 maart 2018 samen met [NP1] aangehouden op verdenking van een poging tot inbraak in een bedrijfsauto op [adres] te Den Haag. [NP1] heeft na afloop van zijn eerste verhoor bij de politie, waarin hij zich beriep op zijn zwijgrecht, de politie gewezen op drie opslaglocaties in Den Haag waar zich gestolen gereedschap zou bevinden, te weten: een kelderbox behorend bij [adres] , een woning aan [adres] en een garage/kelderbox aan [adres] . Op elk van deze locaties is een grote hoeveelheid gereedschappen aangetroffen. [NP1] zou naar eigen zeggen in de voorafgaande acht maanden minimaal tien keer samen met de verdachte gereedschap hebben gestolen uit bedrijfsauto’s. Naar aanleiding hiervan is het [onderzoek] gestart. Binnen dit onderzoek heeft de politie getracht de aangetroffen gereedschappen in verband te brengen met diefstallen uit bedrijfsauto’s. Tijdens het onderzoek is nog een vierde opslaglocatie aangetroffen, te weten een opslagbox bij [adres] te Den Haag. Naast de verdachte en [NP1] , is op een later moment nog een derde verdachte aangehouden: [naam] .
Aan de verdachte worden twee strafbare feiten verweten: het (gewoonte)witwassen van gereedschap, alsmede de deelname aan een criminele organisatie (als leider) die tot doel heeft gereedschappen en (elektrische) apparatuur te stelen en/of gestolen gereedschappen en (elektrische) apparatuur wit te wassen. De vraag die aan de rechtbank voorligt is of deze feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van dagvaarding II
Op 18 september 2018 rond middernacht is de verdachte op [adres] te Lisse opnieuw aangehouden. De verdachte was op dat moment bezig het disselslot van een bouwkeet door te slijpen met behulp van een slijptol. In de bouwkeet, waarvan de deur was opengebroken, werd een hoeveelheid gereedschap aangetroffen. De politie heeft hierop een onderzoek ingesteld naar de herkomst van het gereedschap. De politie heeft (een deel van) het gereedschap gekoppeld aan vier inbraken in bedrijfsauto’s die enkele dagen daarvoor in Lisse hadden plaatsgevonden.
Aan de verdachte wordt het witwassen van het hiervoor genoemde gereedschap verweten. De vraag die voorligt aan de rechtbank is of dit feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de bij dagvaarding I onder 1 primair en 2 en bij dagvaarding II primair ten laste gelegde feiten.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van alle aan de verdachte ten laste gelegde feiten.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van dagvaarding I, feit 1
Kelderbox behorend bij [adres]
Op 16 maart 2018 heeft [NP1] de politie gewezen op drie locaties. De eerste locatie betrof een kelderbox aan [adres] in Den Haag. Deze kelderbox (behorend bij [nummer] ) is diezelfde dag door de politie geopend met één van de sleutels aan de sleutelbos die is aangetroffen in de auto (een Volkswagen Passat met kenteken [nummer] ) waarin de verdachte reed toen hij werd aangehouden. In de kelderbox werden meerdere dozen en kisten met gereedschap aangetroffen. Ook lagen er meerdere (kassa)bonnetjes waarop schoonmaakartikelen waren omcirkeld. De eigenaresse van de kelderbox, [naam] , heeft een verklaring afgelegd inhoudende dat zij de kelderbox had verhuurd aan ene ‘ [naam] ’ die zij in een café had ontmoet en dat zij hem de sleutel had gegeven. De aangetroffen gereedschappen waren niet van [naam] . [naam] omschreef [naam] als: man, blank, 1.70/1.75 meter lang, kort donker haar en een stoppelbaardje. De verbalisant merkt in het betreffende proces-verbaal op dat dit signalement overeenkomt met dat van de verdachte.
In een latere verklaring, waarin de verdachte bij naam wordt genoemd, heeft [naam] verklaard dat zij aanvankelijk op verzoek van de verdachte gereedschap voor hem heeft schoongemaakt. Dit was in december 2017. [naam] vond het niets en is er daarom mee gestopt. Wel liep de verhuur van de kelderbox aan de verdachte door.
Woning aan [adres]
De tweede locatie die [NP1] aanwees betrof een woning aan [adres] in Den Haag. Deze woning op [nummer] is op 16 maart 2018 door de politie betreden met behulp van één van de (penslot-)sleutels van de sleutelbos die is aangetroffen in de Volkswagen Passat In deze woning is eveneens een hoeveelheid gereedschap aangetroffen, in meerdere ruimtes.
Garage/kelderbox aan [adres]
De derde locatie die [NP1] aanwees betrof een garage/kelderbox aan [adres] in Den Haag. Op 16 maart 2018 werd door de politie een onderzoek ingesteld. Op de genoemde locatie werd gesproken met [naam] die verklaarde dat de garage/kelderbox behoort bij de winkel gevestigd aan [adres] . [naam] verklaarde dat hij samen met [naam] de eigenaar is van de panden aan [adres] en dat Schoon de ex van ‘ [naam] ’ (de rechtbank begrijpt: de verdachte) was. ‘ [verdachte] en [naam] ’ huurden het pand aan [adres] van [naam] om daar een winkel in gereedschap te beginnen en hadden de sleutel van dit pand. Het pand werd geopend door [naam] . Later bleek één van de sleutels van de sleutelbos aangetroffen in de Volkswagen Passat te horen bij het pand. In drie afzonderlijke ruimtes werden (dozen) gereedschappen aangetroffen. Verder werd er medicatie aangetroffen op naam van de verdachte. Eén van de ruimtes was ingericht om gereedschap schoon te maken.
Opslagbox [adres]
Naast de hiervoor genoemde opslaglocaties, is in het politieonderzoek nog een opslagruimte naar voren gekomen: een opslagbox [nummer] in Den Haag. Deze werd gehuurd op naam van [naam] . De rechtbank begrijpt uit de verklaring van [naam] dat hij samen met de verdachte tweedehands gereedschap zou gaan verkopen en dat de opslagbox, die hij eerder had gebruikt voor zijn eigen bedrijf, nu werd gebruikt om gereedschap in op te slaan. [naam] zou geld krijgen om de huur van de opslagbox te voldoen. In de telefoon van de verdachte is een contact opgeslagen onder de [naam] waarbij zowel het nummer van de opslagbox als de toegangscode hiervan was vermeld. Door de politie is ook in deze opslagbox een grote hoeveelheid gereedschappen aangetroffen.
De op de vier genoemde locaties aangetroffen gereedschappen zijn (deels) door de politie aan een groot aantal diefstallen gekoppeld.
Tussenconclusie
De rechtbank stelt op grond van bovenstaande bewijsmiddelen (waarvan de vindplaatsen zijn vermeld in de eindnoten [niet gepubliceerd]) vast dat de verdachte toegang had tot de aanwezige gereedschappen op de vier genoemde locaties en dat (minst genomen) een deel van die gereedschappen van diefstal afkomstig is. De verdachte heeft deze gereedschappen dus voorhanden gehad. Daarnaast heeft hij de vindplaats van deze gereedschappen verhuld. De gereedschappen waren opgeslagen op verschillende afgesloten locaties die niet eenvoudig toegankelijk waren en niet zichtbaar waren vanaf de openbare weg. [1] Het ging immers om een garage/kelderbox achterin een winkelpand, een opslagbox die was vergrendeld met een code, een afgesloten kelderbox behorend bij een woning en meerdere ruimtes in een woning.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of de verdachte wist, dan wel moest vermoeden dat de hiervoor genoemde goederen afkomstig waren uit enig misdrijf.
Wetenschap afkomstig uit misdrijf
De verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij in de ten laste gelegde periode (vanaf januari) door [NP1] gestolen gereedschappen kocht en dat dit wel meer dan tien keer kan zijn geweest.
[NP1] heeft verklaard dat hij aanvankelijk tegen betaling gereedschap schoonmaakte voor de verdachte, maar dat de verdachte hem op een gegeven moment vroeg om hem te helpen bij het plegen van inbraken in voertuigen hetgeen hem nog meer geld zou opleveren. Volgens [NP1] had de verdachte allerlei speciale sleutels waarmee hij gemakkelijk kon inbreken in auto’s waar gereedschap in lag. Samen zouden zij vervolgens minimaal een keer of tien hebben ingebroken in voertuigen.
De verdachte droeg op het moment dat hij werd aangehouden een roze Samsung-telefoon bij zich. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat dit zijn telefoon was en dat hij via WhatsApp contact had met [NP2] .
De politie heeft de WhatsApp-berichten tussen de verdachte en [NP2] onderzocht. Hieruit blijkt dat het eerste gesprek startte op 2 maart 2018 en dat het laatste gesprek plaatsvond op 16 maart 2018. Deze gesprekken, bestaande uit in totaal 910 berichten, gaan voor een groot deel over de handel in gereedschap. In alle gesprekken die de verdachte met [NP2] voert in de genoemde periode wordt op geen enkel moment gesproken over de inkoop van het gereedschap, maar alleen over de verkoop.
De verdachte zegt op meerdere momenten in de gesprekken tegen [NP2] dat hij heeft ‘gezondigd’ en verder dat hij die nacht ‘aan het werk is geweest’, ‘de kofferbak heeft gevuld’ en ‘laat die koffers maar dansen’. Daarna wordt steeds het gereedschap waar het om gaat besproken en volgen foto’s van het betreffende gereedschap. In een gesprek gevoerd op 8 en 9 maart 2018 gaat het over gereedschappen die, blijkens een daarvan gedane aangifte, in de nacht van 8 op 9 maart 2018 uit een bedrijfsauto waren gestolen.
In de telefoon van de verdachte is een bericht aangetroffen van 9 maart 2018 aan een zekere [naam] (naar later bleek: [naam] ) waarin de verdachte zegt dat hij ‘toch weer gezondigd’ heeft en ‘maar weer is gaan stelen’ gevolgd door foto’s van gereedschap/gereedschapskisten. Vervolgens legt hij aan [naam] uit wat dit volgens hem is maar hij is er hier niet helemaal zeker van (‘iets heel zwaars’; ‘volgens mij is het een krik’).
De verdachte is op 16 maart 2018 aangehouden terwijl hij achter het stuur zat van de eerder genoemde Volkswagen Passat. In de auto werden goederen aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met de inbraak in auto’s waaronder pompkussens/winbags die zijn bedoeld voor het lichten van een afgesloten autoportier, een lock pick en een voorwerp waarmee (vermoedelijk in combinatie met een ander apparaat) toegang kan worden verkregen tot een afgesloten voertuig.
In de fouillering van de verdachte werden een cilinder reader, lock pick, een schroevendraaier en een zaklampje aangetroffen, zijnde goederen waarmee men zich toegang kan verschaffen tot een afgesloten voertuig.
Conclusie
Uit de verklaring van [NP1] en de berichten op de telefoon van de verdachte leidt de rechtbank af dat de verdachte zich bezig hield met diefstal van gereedschappen uit bedrijfsauto’s. Dat hij met ‘zondigen’ vreemdgaan bedoelde, zoals de verdachte ter zitting heeft verklaard, volgt de rechtbank niet, aangezien in de betreffende chatgesprekken telkens meteen daarna over gereedschappen werd gesproken. In één geval ging het bovendien om gereedschap dat kort daarvoor was gestolen. Een en ander wordt bevestigd doordat de verdachte ten tijde van zijn aanhouding beschikte over gereedschap waarmee in een auto kan worden ingebroken. Daarnaast leidt de rechtbank uit de verklaring van de verdachte bij de rechter-commissaris af dat de verdachte ook gereedschap kocht waarvan hij wist dat het gestolen was. Bezien tegen die achtergrond, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte moet hebben geweten dat de op de hiervoor genoemde locaties aangetroffen gereedschappen van diefstal afkomstig waren.
De rechtbank acht het aan de verdachte ten laste gelegde witwassen bewezen in de periode van 16 juli 2017 tot en met 16 maart 2018. De rechtbank overweegt hiertoe dat deze periode aansluit bij de verklaring van [NP1] (die op 16 maart 2018 spreekt over een periode van acht maanden), alsmede bij de pleegdata waar de hiervoor genoemde aangiften op zien.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van gewoontewitwassen van de goederen die op de genoemde vier locaties zijn aangetroffen, nu het gaat om een veelheid aan gereedschappen, afkomstig van een veelheid aan inbraken in bedrijfsauto’s gepleegd op verschillende locaties en over een langere periode.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat een deel van de goederen die aan de verdachte worden gekoppeld ook aan [NP2] kunnen worden gekoppeld, in die zin dat [NP2] – blijkens de inhoud van de WhatsApp-berichten – wetenschap had van de criminele herkomst van de gereedschappen en deze gereedschappen voorhanden heeft gehad doordat hij toegang had tot diverse opslaglocaties van die gereedschappen en hier aldus de beschikkingsmacht over had. Blijkens de Whatsapp-conversatie tussen de verdachte en [NP2] , die in elk geval van 2 maart 2018 tot en met 16 maart 2018 op intensieve, vrijwel dagelijkse basis plaatsvond, is er sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en [NP2] , bij het een gewoonte maken van het voorhanden hebben van gestolen gereedschappen. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het ten laste gelegde gewoontewitwassen tezamen en in vereniging is gepleegd.
Ten aanzien van dagvaarding I, feit 2 (deelneming aan een criminele organisatie)
Juridisch kader
Volgens bestendige jurisprudentie moet onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht worden verstaan: een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Deze organisatie moet bovendien tot oogmerk hebben het plegen van misdrijven.
Om van deelnemen aan een criminele organisatie te kunnen spreken, dient vast te staan dat de verdachte heeft behoord tot de organisatie en dat hij een aandeel heeft gehad in, dan wel ondersteuning heeft geboden aan gedragingen ter verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf. Voor het deelnemen als leider geldt bovendien dat moet vaststaan dat andere deelnemers aan de organisatie op aanwijzing van de verdachte handelden.
De rechtbank zal aan de hand van het juridisch kader beoordelen of sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband, of de onderhavige organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, en of de verdachte als leider heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.
Toepassing
Ten aanzien van het hiervoor bewezen verklaarde feit is vast komen te staan dat de verdachte samen met een ander gestolen gereedschap heeft witgewassen gedurende een periode van acht maanden en dat er sprake was van een gewoonte om dit te doen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte hierin het voortouw nam, hetgeen blijkt uit de gesprekken die hij voerde met [NP2] en de verklaring [NP1] . De verdachte regelde de gereedschappen in de avond of ’s nachts, al dan niet in samenwerking met of via [NP1] . Vervolgens werden deze gereedschappen opgeslagen op één van de vier genoemde opslaglocaties. Deze opslaglocaties waren geregeld door de verdachte zoals blijkt uit de verklaringen van de tenaamgestelden van dan wel betrokkenen bij deze locaties. De bedoeling was om de gereedschappen te verkopen (via Marktplaats). Niet alleen de verdachte maar ook [NP2] was betrokken bij deze verkopen. Om de gereedschappen gereed te maken voor verkoop werden deze schoongemaakt, werden kleine reparaties verricht en werden de snoeren zo nodig overgespoten. Voor dit alles was een speciale ruimte ingericht op [adres] . Dit schoonmaakwerk werd gedaan door [NP1] , [naam] of anderen die daarvoor waren gevraagd door de verdachte. De rechtbank noemt in dit verband nog [naam] . Zij heeft verklaard dat zij gereedschap heeft schoongemaakt voor de verdachte in december 2017. De verdachte bracht dit gereedschap bij haar thuis en haalde dit na het schoonmaken weer op. Zij kreeg hiervoor 5 à 7,50 euro per schoongemaakt gereedschap, betaald door de verdachte. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat er sprake was van een zekere mate van hiërarchie en rolverdeling. Dit wordt benadrukt door de verklaring van [naam] die zichzelf heeft omschreven als productiemedewerker met als taken: het schoonmaken van machines en het verrichten van reparaties. Alhoewel de gesprekken tussen de verdachte en [NP2] een beeld schetsen waarin er minder sprake lijkt van een hiërarchie, legt ook [NP2] verantwoording af aan de verdachte. Zo rapporteert [NP2] de opbrengsten van de gereedschappen en zegt hij toe de bedragen op de rekening van de verdachte te zullen storten. Verder overlegt hij met de verdachte wat hij voor een bepaald stuk gereedschap moet vragen en of hij bepaalde biedingen op gereedschap kan accepteren. Uiteindelijk is het steeds de verdachte wiens stem de doorslag geeft.
Conclusie
Op grond van de voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur en dat de verdachte hiervan de leider was. Deze organisatie had als doel het stelen van gereedschappen en het witwassen hiervan, zodat er sprake was van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Dat dit het enige doel van de organisatie was blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit het uitgebreide app-verkeer tussen de verdachte en [NP2] waarin voornamelijk wordt gesproken over gereedschappen en de verkoop hiervan, maar nooit over (legale) inkoop.
De rechtbank zal het onder 2 ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen verklaren.
Ten aanzien van dagvaarding II
Op 18 september 2018 is de verdachte omstreeks 00.17 uur te Lisse door de politie aangetroffen bij een opengebroken bouwkeet. De verdachte bevond zich op dat moment in een personenauto met het kenteken [nummer] .
In de bouwkeet lag een hoeveelheid gereedschap. Ook in de genoemde personenauto lag gereedschap. De politie heeft vervolgens onderzoek gedaan naar al dit gereedschap.
Een deel van het gereedschap aangetroffen in de bouwkeet en de genoemde personenauto waar de verdachte zich in bevond, bleek afkomstig van een inbraak in een bedrijfsauto geparkeerd aan [adres] te Lisse (tussen 15 september 2018 17.00 uur en 17 september 2018). Alle bij deze inbraak buitgemaakte goederen werden teruggevonden. Het gereedschap dat in de personenauto van de verdachte werd teruggevonden betrof een rood koffertje met een doppenset.
Een ander deel van het gereedschap, aangetroffen in de bouwkeet, bleek afkomstig van een inbraak in een bedrijfsauto geparkeerd in [adres] te Lisse (gepleegd tussen 14 september 2018 te 21.00 uur en 15 september 2018 te 7.00 uur). Weer een ander deel van het gereedschap, aangetroffen in de bouwkeet, bleek afkomstig van een inbraak in een bedrijfsauto geparkeerd in [adres] te Lisse (gepleegd tussen 14 september 2018 te 21.15 uur en 15 september 2018 te 8.30 uur). Tot slot: een deel van het gereedschap, aangetroffen in de bouwkeet, bleek afkomstig van een inbraak in een bedrijfsauto geparkeerd in [adres] te Lisse (gepleegd tussen 14 september 2018 te 16.30 uur en 17 september 2018 te 6.30 uur).
De verdachte heeft ter plaatse tegenover de politie verklaard dat hij een aannemersbedrijf had, dat de bouwkeet van [NP2] was, dat het gereedschap in de bouwkeet van hem was en dat hij dit nodig had voor een klus de volgende dag. Later, in zijn verhoor, heeft de verdachte verklaard dat het gereedschap van [NP2] was. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat de bouwkeet van hem was en dat hij deze wilde weghalen omdat hij de dag daarna op vakantie zou gaan.
Conclusie
Anders dan de raadsman heeft bepleit gaat de rechtbank er, gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, van uit dat de verdachte wist dat er gestolen gereedschappen in de bouwkeet lagen en dat hij deze mee wilde nemen. Eén van de gestolen gereedschappen lag op dat moment bovendien al in de auto van de verdachte. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de verdachte in de nacht naar de bouwkeet is toegegaan om - kennelijk heimelijk - het gereedschap uit de bouwkeet te kunnen halen dat slechts enkele dagen daarvoor in de omgeving van de bouwkeet (Lisse) was gestolen. De verdachte heeft over zijn aanwezigheid ter plaatse wisselende en ongerijmde verklaringen afgelegd, zodat de rechtbank die als ongeloofwaardig terzijde zal schuiven. De rechtbank komt tot de conclusie dat de verdachte de gereedschappen heeft witgewassen door deze voorhanden te hebben.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I (parketnummer 09/817483-18):
1.
hij in de periode van 16 juli 2017 tot en met 16 maart 2018 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben verdachte en zijn mededader in voornoemde periode (van) meerdere voorwerpen (diverse (elektrische) gereedschappen en toebehoren, (elektrische) apparatuur en onderdelen), de vindplaats verhuld en voorhanden gehad terwijl hij, verdachte en zijn mededader, telkens wisten dat deze voorwerpen, onmiddellijk of middellijk, afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.
hij in de periode van 16 juli 2017 tot en met 16 maart 2018 te ‘s-Gravenhage heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [NP1] en [NP2] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven te weten
- diefstal van (elektrische) gereedschappen (en toebehoren) en (elektrische) apparatuur (en onderdelen) door middel van braak, verbreking en/of inklimming en
- het witwassen van (elektrische) gereedschappen (en toebehoren) en (elektrische) apparatuur (en onderdelen),
terwijl verdachte in die periode leider van die organisatie is geweest;
Dagvaarding II (parketnummer 09/818030-18):
hij op 18 september 2018 te Lisse meerdere voorwerpen (diverse (elektrische) gereedschappen en toebehoren en (elektrische) apparatuur en onderdelen) voorhanden
heeftgehad, terwijl hij, verdachte wist, dat deze voorwerpen, afkomstig waren uit enig misdrijf.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft subsidiair een strafmaatverweer gevoerd, inhoudende dat aan de verdachte geen gevangenisstraf dient te worden opgelegd van langere duur dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De raadsman heeft hiertoe onder andere gewezen op de (in positieve zin gewijzigde) persoonlijke omstandigheden van de verdachte alsmede op de forse overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft leiding gegeven aan een criminele organisatie die tot doel had om gereedschappen te stelen en wit te wassen. Hij heeft ook samen met een ander een zeer grote hoeveelheid gestolen gereedschappen witgewassen. De verdachte heeft zelf gereedschappen gestolen en heeft een ander dit voor hem laten doen. De gereedschappen werden vervolgens opgeslagen op verschillende locaties en in opdracht van de verdachte schoongemaakt, waarna het de bedoeling was om deze te verkopen. De gereedschappen zijn voor het overgrote deel gestolen uit op de openbare weg geparkeerde bedrijfsauto’s toebehorend aan ondernemers, werkzaam in bijvoorbeeld de bouw. Veelal ging het om zzp’ers. Voor hen betekende de diefstal van hun gereedschap onmiddellijk een verlies aan inkomen en daarmee schade en overlast. De verdachte heeft met zijn handelen hieraan bijgedragen. Zijn handelen vormt bovendien een bedreiging voor de legale economie en de openbare orde, omdat opbrengsten van misdrijven hierdoor aan het zicht van justitie zijn onttrokken. De verdachte heeft kennelijk slechts gehandeld uit winstbejag en zich niets gelegen laten liggen aan de nadelige gevolgen van zijn handelen voor anderen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 19 oktober 2023. Hieruit blijkt dat de verdachte al eerder is veroordeeld wegens vermogensmisdrijven. Kennelijk heeft dit de verdachte er niet van weerhouden opnieuw dergelijke misdrijven te plegen.
Gelet op de aard en ernst van de feiten kan niet worden volstaan met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf. Bij het bepalen van de duur van die straf heeft de rechtbank in het bijzonder acht geslagen op de leidinggevende rol van de verdachte in het samenwerkingsverband en op het benadelingsbedrag (de waarde van de aangetroffen gereedschappen), dat door de politie wordt geschat op ruim 174.000 euro. Gelet hierop acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren in beginsel passend.
De rechtbank stelt echter vast dat de redelijke termijn van berechting binnen twee jaren is overschreden. De verdachte is in verband met dagvaarding I op 16 maart 2018 in verzekering gesteld, zodat uiterlijk vonnis had moeten worden gewezen op 16 maart 2020. De verdachte is in verband met dagvaarding II op 18 september 2018 in verzekering gesteld, zodat uiterlijk vonnis had moeten worden gewezen op 18 september 2020. Nu vonnis wordt gewezen op 1 december 2023 is de redelijke termijn met ruim drie-en-een-half jaar (45 maanden) respectievelijk ruim drie jaar overschreden. De rechtbank is van oordeel dat er geen bijzondere omstandigheid is die deze zeer grote overschrijding rechtvaardigt, zodat deze overschrijding matiging van de straf tot gevolg moet hebben. De rechtbank acht een strafkorting van een derde passend. Dat de verdachte, nadat zijn voorlopige hechtenis in verband met dagvaarding II was geschorst, meermalen is veroordeeld voor nadien gepleegde soortgelijke strafbare feiten, acht de rechtbank – anders dan de officier van justitie heeft betoogd – geen reden om geen of een zeer geringe strafkorting toe te passen. Feit blijft immers dat de verdachte (veel) te lang heeft moeten wachten op zijn berechting.
De rechtbank acht dus een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren passend en geboden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank realiseert zich dat deze strafoplegging ertoe leidt dat de verdachte opnieuw gedetineerd zal raken, wat ongetwijfeld ingrijpende gevolgen zal hebben voor zijn privéleven. De rechtbank acht de thans bewezen verklaarde misdrijven en de rol van de verdachte bij die misdrijven echter dermate ernstig dat niet kan worden volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De voorlopige hechtenis

De officier van justitie heeft gevorderd de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen. De officier van justitie heeft daartoe gewezen op het actuele recidivegevaar blijkend uit het strafblad van de verdachte. De raadsman heeft bepleit de schorsing niet op te heffen.
De voorlopige hechtenis (met betrekking tot parketnummer 09/818030-18) is bevolen op de grond dat er sprake is van verdenking van het misdrijf omschreven in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sinds een onherroepelijke veroordeling van de verdachte voor dit of een soortgelijk misdrijf en er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Op 17 december 2018 heeft de rechtbank aanleiding gezien het bevel tot voorlopige hechtenis te schorsen. Thans ziet de rechtbank aanleiding om die schorsing op te heffen. De verdachte wordt veroordeeld voor meerdere ernstige vermogensdelicten. Sinds het ingaan van de schorsing van de voorlopige hechtenis is de verdachte meermalen onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsstraffen voor soortgelijke strafbare feiten, gepleegd tijdens die schorsing. De meest recente veroordeling dateert van 14 augustus 2023. Dat maakt dat de rechtbank groot gewicht toekent aan voormelde grond voor de voorlopige hechtenis en dat het uit die grond afgeleide strafvorderlijke belang – gelegen in het voorkomen van recidive – zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van de verdachte om een eventueel hoger beroep in vrijheid te kunnen afwachten.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen

8.1
De vorderingen
1. [benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 22.800,--, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 12.800,-- aan materiële schade en € 10.000,-- aan immateriële schade.
2. [benadeelde 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces, maar heeft geen schadevergoeding gevorderd.
3. [benadeelde 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 1.498,13, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
4. [benadeelde 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 1.494,--, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
5. [benadeelde 5] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 4.705,02, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
6. [benadeelde 6] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 5.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7. [benadeelde 7] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 4.035,--, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
8. [benadeelde 8] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 10.520,--, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
9. [benadeelde 9] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 2.655,92, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
10. [benadeelde 10] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert (na wijziging van zijn eerdere vordering) schadevergoeding van € 8.866,16, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
11. [benadeelde 11] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 1.655,54, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
12. [benadeelde 12] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 250,--, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen. De raadsman heeft daartoe onder meer aangevoerd dat er geen dan wel onvoldoende rechtstreeks verband bestaat tussen het aan de verdachte verweten witwassen en de door de benadeelde partijen gevorderde inbraakschade en vermissing van goederen (gereedschap). Subsidiair heeft de raadsman bepleit de vorderingen af te wijzen bij gebrek aan (voldoende) onderbouwing. In een aantal vorderingen is bovendien geen rekening gehouden met de teruggave van de door de politie teruggevonden goederen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de hiervoor genoemde benadeelde partijen wordt vergoeding van de schade gevorderd die zij stellen te hebben geleden ten gevolge van diefstal met braak uit hun bedrijfsauto’s. Alhoewel die diefstallen niet aan de verdachte ten laste zijn gelegd, is te zijnen laste wel het witwassen van gestolen gereedschappen bewezen verklaard. Steeds betrof het onderliggende misdrijf een diefstal (al dan niet met braak) uit een bedrijfsauto. Hoewel niet kan worden vastgesteld dat de verdachte al deze diefstallen zelf heeft gepleegd, staat wel vast dat de verdachte wist dat de door hem witgewassen gereedschappen van diefstal afkomstig waren. Dit betekent dat het bestaan van een voldoende rechtstreeks verband tussen de door de benadeelde partijen gevorderde schade en het bij dagvaarding I onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit niet op voorhand is uitgesloten. [2] De rechtbank zal per vordering beoordelen of er sprake is van een voldoende rechtstreeks verband. Daarbij is voor de rechtbank bepalend of de diefstal is gepleegd in de bewezen verklaarde periode. Is dat het geval, dan is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een voldoende rechtstreeks verband tussen die diefstal en het onder 1 bewezen verklaarde feit. Dateert de diefstal van vóór die periode, dan kan een voldoende rechtstreeks verband niet worden vastgesteld.
1. [benadeelde 1]
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post immateriële schade, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden door het onder 1 bewezen verklaarde feit, ter grootte van het in de aangifte genoemde schadebedrag (pagina 2736 e.v.), te weten € 2.350,00.
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de materiële schade voor het overige afwijzen, omdat deze onvoldoende is onderbouwd en het naar het oordeel van de rechtbank hoogst onwaarschijnlijk is dat de benadeelde partij in een later stadium nog een verdere onderbouwing zal kunnen verschaffen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.350,00, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 12 maart 2018, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.350,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 maart 2018 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 1] .
2. [benadeelde 2]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de benadeelde partij geen bedrag heeft ingevuld op het voegingsformulier. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
3. [benadeelde 3]
4. [benadeelde 4]
De rechtbank zal [benadeelde 3] en [benadeelde 4] niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen, aangezien aan de benadeelde partijen niet rechtstreeks schade is toegebracht door de bewezen verklaarde feiten. De benadeelde partijen kunnen hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
5. [benadeelde 5]
Op grond van het dossier (in het bijzonder de aangifte op pagina 1701 e.v.) en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden door het onder 1 bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde schadebedrag, te weten € 4.257,02.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 4.257,02, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 3 december 2017, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.257,02, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 december 2017 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 5] .
6. [benadeelde 6]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
7. [benadeelde 7]
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post vervanging slot bedrijfswagen, is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij deze schade rechtstreeks heeft geleden door het onder 1 bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 200,00, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd, in aanmerking genomen dat uit het dossier blijkt dat de benadeelde partij gereedschappen heeft teruggekregen van de politie en onduidelijk is in hoeverre ook voor die gereedschappen nu schadevergoeding wordt gevorderd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 19 oktober 2017, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 200,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 oktober 2017 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 7] .
8. [benadeelde 8]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd, in aanmerking genomen dat uit het dossier blijkt dat de benadeelde partij gereedschappen heeft teruggekregen van de politie en onduidelijk is in hoeverre ook voor die gereedschappen nu schadevergoeding wordt gevorderd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9. [benadeelde 9]
Op grond van het dossier (in het bijzonder de aangifte op pagina 319 e.v.) en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden door het onder 1 bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde schadebedrag, te weten € 2.655,92.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.655,92, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 11 maart 2018, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.655,92, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 maart 2018 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 9] .
10. [benadeelde 10]
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post immateriële schade , de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten aanschaf nieuw gereedschap en loonderving, is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij deze schade rechtstreeks heeft geleden door het onder 1 bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 7.939,63, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 12 maart 2018, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 7.939,63, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 maart 2018 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 10] .
11. [benadeelde 11]
Nu de benadeelde partij het voegingsformulier niet heeft ondertekend, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bij dagvaarding II bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover het slachtoffer genaamd [benadeelde 11] aansprakelijk voor schade die door dit feit aan [benadeelde 11] is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.655,54, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 september 2018 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 11] .
12. [benadeelde 12]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien aan de benadeelde partij niet rechtstreeks schade is toegebracht door de bewezen verklaarde feiten. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.De in beslag genomen voorwerpen

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd alle voorwerpen genoemd op de beslaglijsten I (parketnummer 09/817483-18) en II (parketnummer 09/818030-18) terug te geven aan de betreffende rechthebbenden.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Algemene overweging
De rechtbank gaat ervan uit dat beslaglijst I (behorend bij dagvaarding I) alle in beslag genomen voorwerpen (gereedschappen) bevat die, ondanks uitvoerig onderzoek van de politie, niet konden worden herleid tot een aangifte. Evenmin kon door de politie op een andere manier worden achterhaald wie de rechthebbenden op deze goederen zijn. De goederen waarvan de rechthebbenden wel konden worden achterhaald, zijn door de politie al teruggegeven aan de rechthebbenden, zo blijkt uit het dossier. Behalve deze op de beslaglijst genoemde goederen, bevat de beslaglijst ook een paar persoonlijke eigendommen van de verdachte. De rechtbank zal per inbeslaggenomen goed een beslissing nemen en verwijst kortheidshalve naar de aan dit vonnis gehechte lijst voor de volledige naam van het betreffende goed.
Ten aanzien van beslaglijst II (1 en 2) behorend bij dagvaarding II, gaat de rechtbank ervan uit dat dit eveneens (voornamelijk) voorwerpen (gereedschappen) betreft waarvan de rechthebbenden ondanks onderzoek door de politie niet konden worden vastgesteld. De goederen waarvan wel de rechthebbenden konden worden achterhaald, hebben deze goederen teruggekregen, zo blijkt uit het dossier. Ook op deze lijsten staat een aantal persoonlijke eigendommen van de verdachte (met name op lijst II.2). De rechtbank zal per inbeslaggenomen goed een beslissing nemen en verwijst kortheidshalve naar de aan dit vonnis gehechte lijsten II.1 en II.2 voor de volledige naam van het betreffende goed.
De rechtbank zal de volgende op beslaglijst I, beslaglijst II.1 en beslaglijst II.2 genoemde voorwerpen verbeurdverklaren, waarbij het telkens gaat om voorwerpen (gereedschappen) met betrekking tot welke de bij dagvaarding I onder 1 en dagvaarding II bewezen verklaarde feiten zijn begaan en niet is vastgesteld aan wie deze voorwerpen toebehoren:
beslaglijst I: 2; 3; 4; 5; 6; 7; 9; 10; 11; 19; 20; 22; 23; 24; 25; 26; 27; 28; 29; 30; 31; 32; 33; 34; 35; 36; 37; 38; 39; 40; 41; 42; 43; 44; 45;46; 47; 48; 49; 50; 51; 52; 53; 54; 55; 56; 57; 58; 59; 60; 61; 62; 63; 64; 65; 66; 67; 68; 69; 70; 71; 72; 73; 74; 75; 76; 77; 78; 79; 80; 81; 82; 83; 84; 85; 86; 87; 88; 89; 90; 91; 92; 93; 94; 95; 96; 97; 98; 99; 100; 101; 102; 103; 104; 105; 106; 107; 108; 109; 110; 111; 112; 113; 114; 115; 116; 117; 118; 119; 120; 121; 122; 123; 124; 125; 126; 127; 128; 129; 130; 131; 132; 133; 134; 135; 136; 137; 138; 139; 140; 141; 142; 143; 144; 145; 146; 147; 148; 149; 150; 151; 152; 153; 154; 155; 156; 157; 158; 159; 160; 161; 162; 163; 164; 165; 166; 167; 168; 169; 170; 171; 172; 173; 174; 175; 176; 177; 178; 179; 180; 181; 182; 183; 184; 185; 186; 187; 188; 189; 190; 191; 192; 193; 194; 195; 196; 197; 198; 199; 200; 201; 202; 203; 204; 205; 206; 207; 208; 209; 210; 211; 212; 213; 214; 215; 216; 217; 218; 219; 220; 221; 222; 223; 224; 225; 226; 227; 228; 229; 230; 231; 232; 233; 234; 235; 236; 237; 238; 239; 240; 241; 242; 243; 244; 245; 246; 247; 248; 249; 250; 251; 252; 253; 254; 255; 256; 257; 258; 259; 260; 261; 262; 263; 264; 265; 266; 267; 268; 269; 270; 271; 272; 273; 274; 275; 276; 277; 278; 279; 280; 281; 282; 283; 284; 285; 286; 287; 288; 289; 290; 291; 292; 293; 294; 295; 296; 297; 298; 299; 300; 301; 302; 303; 304; 305; 306; 307; 308; 309; 310; 311; 312; 313; 314; 315; 316; 317; 318; 319; 320; 321; 322; 323; 324; 325; 326; 327; 328; 329; 330; 331; 332; 333; 334; 335; 336; 337; 338; 339; 340; 341; 342; 343; 344; 345; 346; 347; 348; 349; 350; 351; 352; 353; 354; 355; 356; 357; 358; 359; 360; 361; 362; 363; 364; 365; 366; 367; 368; 369; 370; 371; 372; 373; 374; 375; 376; 377; 378; 379; 380; 381; 382; 383; 384; 385; 386; 387; 388; 389; 390; 391; 392; 393; 394; 395; 396; 397; 398; 399; 400; 401; 402; 403; 404; 405; 406; 407; 408; 409; 410; 411; 412; 413; 414; 415; 416; 417; 418; 419; 420; 421; 422; 423; 424; 425; 426; 427; 428; 429; 430; 431; 432; 433; 434; 435; 436; 437; 438; 439; 440; 441; 442; 443; 444; 445; 446; 447; 448; 449; 450; 451; 452; 453; 454; 455; 456; 457; 458; 459; 460; 461; 462; 463; 464; 465; 466; 467; 468; 469; 470; 471; 472; 473; 474; 475; 476; 477; 478; 479; 480; 481; 482; 483; 484; 485; 486; 487; 488; 489; 490; 491; 492; 493; 494; 495; 496; 497; 498; 499; 500; 501; 502; 503; 504; 505; 506; 507; 508; 509; 510; 511; 512; 513; 514; 515; 516; 517; 518; 519; 520; 521; 522; 523; 524; 525; 526; 527; 528; 529; 530; 531; 532; 533; 534; 535; 536; 537; 538; 539; 540; 541; 542; 543; 544; 545; 546; 547;
beslaglijst II.1: 1; 2; 4; 5; 6; 7; 8; 9; 10;
beslaglijst II.2: 2; 3; 5.
Op beslaglijst II.2onder 1 staat een bouwkeet. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp (mede) aan de verdachte toebehoort en met behulp van dit voorwerp het bij dagvaarding II bewezen verklaarde feit is begaan.
Op
beslaglijst Istaat onder 16 dexamfetamine, zijnde aan de verdachte voorgeschreven ADHD-medicatie. Onder 18 staat een geldbedrag. Op
beslaglijst II.2staat onder 4 een telefoon. Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van deze voorwerpen.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 47, 57, 63, 140, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I (met parketnummer 09/817483-18) en II (met parketnummer 09/818030-18) ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I, feit 1:
medeplegen van gewoontewitwassen;
ten aanzien van dagvaarding I, feit 2:
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
ten aanzien van dagvaarding II:
witwassen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis;
bepaalt dat de volgende benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding:
1. [benadeelde 2] ;
2. [benadeelde 3] ;
3. [benadeelde 4] ;
4. [benadeelde 6] ;
5. [benadeelde 8] ;
6. [benadeelde 12] ;
bepaalt dat deze benadeelde partijen de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde 5] toe tot een bedrag van € 4.257,02, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 3 december 2017 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde 5] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.257,02 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 december 2017 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [benadeelde 5] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 52 dagen, waarbij het toepassen van gijzeling de verdachte niet ontslaat van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de
benadeelde partij [benadeelde 7]gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 200,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 19 oktober 2017 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde 7] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 200,00 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 oktober 2017 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [benadeelde 7] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 4 dagen, waarbij het toepassen van gijzeling de verdachte niet ontslaat van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
bepaalt dat de benadeelde partij, voor zover de vordering betrekking heeft op overige posten, niet-ontvankelijk is in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde 7] de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde 1] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 2.350,00 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 12 maart 2018 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde 1] ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.350,00 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 maart 2018 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [benadeelde 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 33 dagen, waarbij het toepassen van gijzeling de verdachte niet ontslaat van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
bepaalt dat de benadeelde partij, voor zover de vordering betrekking heeft op de post immateriële schade, niet-ontvankelijk is in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde 1] de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot vergoeding van de materiële schade voor het overige af;
wijst de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde 9] toe tot een bedrag van € 2.655,92, en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 11 maart 2018 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde 9] ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.655,92 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 maart 2018 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [benadeelde 9] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 36 dagen, waarbij het toepassen van gijzeling de verdachte niet ontslaat van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde 10] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 7.939,63 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 12 maart 2018 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde 10] ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.939,63 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 maart 2018 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [benadeelde 10] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 69 dagen, waarbij het toepassen van gijzeling de verdachte niet ontslaat van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
bepaalt dat de benadeelde partij, voor zover de vordering betrekking heeft op overige posten, niet-ontvankelijk is in de vordering;
bepaalt dat [benadeelde 10] de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat [benadeelde 11] niet-ontvankelijk is in de vordering;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.655,54, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 september 2018, ten behoeve van [benadeelde 11] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 26 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
verklaart verbeurd de volgende op de beslaglijst I genoemde voorwerpen:
2; 3; 4; 5; 6; 7; 9; 10; 11; 19; 20; 22; 23; 24; 25; 26; 27; 28; 29; 30; 31; 32; 33; 34; 35; 36; 37; 38; 39; 40; 41; 42; 43; 44; 45;46; 47; 48; 49; 50; 51; 52; 53; 54; 55; 56; 57; 58; 59; 60; 61; 62; 63; 64; 65; 66; 67; 68; 69; 70; 71; 72; 73; 74; 75; 76; 77; 78; 79; 80; 81; 82; 83; 84; 85; 86; 87; 88; 89; 90; 91; 92; 93; 94; 95; 96; 97; 98; 99; 100; 101; 102; 103; 104; 105; 106; 107; 108; 109; 110; 111; 112; 113; 114; 115; 116; 117; 118; 119; 120; 121; 122; 123; 124; 125; 126; 127; 128; 129; 130; 131; 132; 133; 134; 135; 136; 137; 138; 139; 140; 141; 142; 143; 144; 145; 146; 147; 148; 149; 150; 151; 152; 153; 154; 155; 156; 157; 158; 159; 160; 161; 162; 163; 164; 165; 166; 167; 168; 169; 170; 171; 172; 173; 174; 175; 176; 177; 178; 179; 180; 181; 182; 183; 184; 185; 186; 187; 188; 189; 190; 191; 192; 193; 194; 195; 196; 197; 198; 199; 200; 201; 202; 203; 204; 205; 206; 207; 208; 209; 210; 211; 212; 213; 214; 215; 216; 217; 218; 219; 220; 221; 222; 223; 224; 225; 226; 227; 228; 229; 230; 231; 232; 233; 234; 235; 236; 237; 238; 239; 240; 241; 242; 243; 244; 245; 246; 247; 248; 249; 250; 251; 252; 253; 254; 255; 256; 257; 258; 259; 260; 261; 262; 263; 264; 265; 266; 267; 268; 269; 270; 271; 272; 273; 274; 275; 276; 277; 278; 279; 280; 281; 282; 283; 284; 285; 286; 287; 288; 289; 290; 291; 292; 293; 294; 295; 296; 297; 298; 299; 300; 301; 302; 303; 304; 305; 306; 307; 308; 309; 310; 311; 312; 313; 314; 315; 316; 317; 318; 319; 320; 321; 322; 323; 324; 325; 326; 327; 328; 329; 330; 331; 332; 333; 334; 335; 336; 337; 338; 339; 340; 341; 342; 343; 344; 345; 346; 347; 348; 349; 350; 351; 352; 353; 354; 355; 356; 357; 358; 359; 360; 361; 362; 363; 364; 365; 366; 367; 368; 369; 370; 371; 372; 373; 374; 375; 376; 377; 378; 379; 380; 381; 382; 383; 384; 385; 386; 387; 388; 389; 390; 391; 392; 393; 394; 395; 396; 397; 398; 399; 400; 401; 402; 403; 404; 405; 406; 407; 408; 409; 410; 411; 412; 413; 414; 415; 416; 417; 418; 419; 420; 421; 422; 423; 424; 425; 426; 427; 428; 429; 430; 431; 432; 433; 434; 435; 436; 437; 438; 439; 440; 441; 442; 443; 444; 445; 446; 447; 448; 449; 450; 451; 452; 453; 454; 455; 456; 457; 458; 459; 460; 461; 462; 463; 464; 465; 466; 467; 468; 469; 470; 471; 472; 473; 474; 475; 476; 477; 478; 479; 480; 481; 482; 483; 484; 485; 486; 487; 488; 489; 490; 491; 492; 493; 494; 495; 496; 497; 498; 499; 500; 501; 502; 503; 504; 505; 506; 507; 508; 509; 510; 511; 512; 513; 514; 515; 516; 517; 518; 519; 520; 521; 522; 523; 524; 525; 526; 527; 528; 529; 530; 531; 532; 533; 534; 535; 536; 537; 538; 539; 540; 541; 542; 543; 544; 545; 546; 547;
gelast de teruggave aan de verdachte van de volgende op de beslaglijst I genoemde voorwerpen: 16; 18;
verklaart verbeurd de volgende op de beslaglijst II.1 genoemde voorwerpen:
1; 2; 4; 5; 6; 7; 8; 9; 10;
verklaart verbeurd de volgende op de beslaglijst II.2 genoemde voorwerpen: 1; 2; 3; 5;
gelast de teruggave aan de verdachte van het volgende op de beslaglijst II.2 genoemde voorwerp: 4.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.W. Mulder, voorzitter,
mr. A.P. Sno, rechter,
mr. H.C.L. Vreugdenhil, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Molenaar, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 december 2023.

Voetnoten

1.Vergelijk Hoge Raad 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:214.
2.Vergelijk Hoge Raad 24 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:779.