ECLI:NL:RBDHA:2023:18992

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
C-09-540085-HA ZA 17-1003
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadestaatprocedure inzake collectieve actie tegen Staatsloterij door Loterijverlies.NL B.V.

In deze schadestaatprocedure vordert Loterijverlies.NL B.V. betaling van buitengerechtelijke kosten van de Staatsloterij naar aanleiding van een collectieve actie wegens misleidende reclame. De rechtbank had eerder in 2019 een incidentele vordering van de Staatsloterij tot onbevoegdverklaring van Loterijverlies afgewezen. De procedure omvatte verschillende processtukken, waaronder pleitnota's en deskundigenrapporten. De rechtbank heeft de zaak aangehouden in afwachting van een strafzaak tegen de bestuurder van Loterijverlies. In de hoofdzaak vorderde Loterijverlies een bedrag van € 16.428.192,39, dat later werd gewijzigd naar € 35.142.624,18. De Staatsloterij voerde verweer en stelde een voorwaardelijke reconventionele vordering in. De rechtbank heeft de vorderingen van Loterijverlies afgewezen, met uitzondering van een bedrag van € 230.000 aan buitengerechtelijke kosten, en veroordeelde Loterijverlies tot betaling van € 20.000 aan de Staatsloterij. Tevens werd Loterijverlies in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/540085 / HA ZA 17-1003
Vonnis van 30 augustus 2023
in de zaak van
LOTERIJVERLIES.NL B.V., te St. Peter Port, Guernsey,
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in voorwaardelijke reconventie in de hoofdzaak,
eiseres in het incident ex artikel 223 Rv,
advocaat mr. M. Raaijmakers te Hoofddorp.
tegen
STAATSLOTERIJ B.V., te Den Haag,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in voorwaardelijke reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident ex artikel 223 Rv,
advocaat mr. J.W. Leedekerken te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Loterijverlies en Staatsloterij genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 25 september 2019 een vonnis gewezen, waarbij zij de incidentele vordering van Staatsloterij, die strekte tot onbevoegdverklaring van Loterijverlies, heeft afgewezen (dit vonnis hierna ook te noemen: ‘het incidentele vonnis’). Hierna zijn de volgende processtukken ingediend:
  • conclusie van antwoord, tevens voorwaardelijke eis in reconventie van de Staatsloterij, met producties;
  • conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie, teven eisvermeerdering in conventie van Loterijverlies, met producties,
  • de akte overlegging producties van de Staatsloterij, met aanvullende producties (waaronder een rapport van Duff & Phelps).
1.2.
Op 8 maart 2021 is een comparitiezitting gehouden. De advocaten hebben daarbij pleitnota’s voorgedragen. De pleitnota’s behoren tot de processtukken, evenals het proces-verbaal van de zitting. Op de zitting van 8 maart 2021 is bepaald dat Loterijverlies schriftelijk mag reageren op het rapport van Duff & Phelps, met de toevoeging dat Loterijverlies in de reactie in elk geval moet ingaan op drie door de rechtbank genoemde punten.
1.3.
Vervolgens heeft Loterijverlies op 21 juli 2021 een ‘akte eiswijziging, alsmede akte uitlating rapport’ ingediend, met twee producties (een deskundigenrapport van Hermes Advisory (hierna: ‘Hermes’), met bijlagen, en een deskundigenrapport van [A] , met bijlagen). De Staatsloterij heeft bezwaar gemaakt tegen het deskundigenrapport van [A] omdat dit volgens de Staatsloterij een verkapte conclusie van repliek was en daarmee in strijd was met de goede procesorde. De rechtbank heeft het bezwaar van de Staatsloterij gehonoreerd en bepaald dat het rapport van [A] buiten beschouwing blijft. De Staatsloterij heeft vervolgens op 10 november 2021 een antwoordakte genomen, met een reactie op het ingediende rapport van Hermes. In de antwoordakte is bezwaar gemaakt tegen de laatste eiswijziging. De rechtbank zal daarop in dit vonnis beslissen.
1.4.
Naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van de Staatsloterij heeft de rechtbank bepaald dat deze zaak wordt aangehouden totdat de strafrechter uitspraak heeft gedaan in de aanhangige strafzaak tegen [Naam] (hierna: [Naam] ), de (indirect) bestuurder van Loterijverlies. Dit vanwege feitelijke samenhang tussen beide zaken. Het verzoek van Loterijverlies om alsnog (bondig) bij akte te kunnen reageren op het deskundigenrapport van Duff & Phelps en de door de rechtbank gestelde vragen te beantwoorden, heeft de rechtbank afgewezen.
1.5.
Loterijverlies heeft bij akte van 12 januari 2022 het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel van 27 december 2021 in de strafzaak tegen [Naam] (hierna: ‘het Strafvonnis’, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:RBOVE:2021:4867) in het geding gebracht. De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat partijen zich nog bij akte- en antwoordakte mogen uitlaten over (i) de gevolgen van het Strafvonnis voor deze civielrechtelijke procedure en (ii) een door de Staatsloterij gesteld novum in een vonnis van 8 december 2021 van de rechtbank Noord-Holland in een procedure tussen de Ontvanger en [Naam] . Loterijverlies heeft op 16 maart 2022 een akte genomen, met producties. De Staatsloterij heeft op 13 april 2022 een antwoordakte genomen.
1.6.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[Naam] is in 2008 een initiatief gestart ter verkrijging van schadevergoeding van (de voorganger van) de Staatsloterij, in verband met misleidende mededelingen over onder meer de winstkansen. In verband hiermee is op 26 juni 2008 Loterijverlies opgericht. Morand Juridische Bijstand B.V (hierna: Morand) – een vennootschap waarvan [Naam] (middellijk) bestuurder en aandeelhouder is – was enig aandeelhouder en bestuurder van Loterijverlies. In juli 2008 is de stichting Loterijverlies.nl (hierna: de Stichting) opgericht, om een collectieve actie op grond van artikel 3:305a (oud) van het Burgerlijk Wetboek (BW) te voeren tegen de Staatsloterij. Loterijverlies was (tot 29 februari 2016) enig bestuurder van de Stichting.
2.2.
De Stichting heeft de inleidende dagvaarding van de collectieve actie op 18 september 2008 betekend. De rechtbank heeft de Stichting bij vonnis van 31 maart 2010 deels niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen, en die vorderingen voor het overige afgewezen. In hoger beroep heeft het Gerechtshof Den Haag (hierna ook: ‘het hof’) bij arrest van 28 mei 2013 (hierna: ‘het Arrest’), op vordering van de Stichting voor recht verklaard dat de Staatsloterij in strijd heeft gehandeld met artikel 6:194 (oud) BW door gedurende de periode 2000 tot en met 2007 misleidende mededelingen te doen over het wel- of niet-gegarandeerd zijn van de prijzen, de winkansen en het aantal gewonnen prijzen en door in 2008 misleidende mededelingen te doen over de hoogte van de prijzen. In het Arrest is de Staatsloterij veroordeeld tot vergoeding van de door de Stichting gemaakte en te maken (buitengerechtelijke) kosten, met wettelijke rente, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Het hof heeft hierover in het Arrest onder meer het volgende overwogen, waarbij ‘Loterijverlies’ verwijst naar de Stichting:
“15.2 De mogelijkheid, dat Loterijverlies kosten heeft gemaakt die op de voet van artikel 6:96, lid 2 en/ of 3 (oud) BW voor vergoeding in aanmerking komen, is aannemelijk. De zaak zal dan ook voor de begroting van die kosten naar de schadestaatprocedure worden verwezen, zoals door Loterijverlies is gevorderd.”
De proceskosten in beide instanties zijn door het hof gecompenseerd. Het door de Staatsloterij ingestelde cassatieberoep tegen het Arrest is op 30 januari 2015 door de Hoge Raad verworpen, evenals het incidentele cassatieberoep van de Stichting.
2.3.
De Staatsloterij heeft op 4 april 2016 als voorschot op de buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 250.000 betaald aan de Stichting, door overmaking van dit bedrag naar de derdengeldrekening van de toenmalige advocaat van de Stichting. De betaling is geschied onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat indien het te betalen bedrag aan buitengerechtelijke kosten onherroepelijk komt vast te staan in de schadestaatprocedure, het eventuele verschil moet worden (terug)betaald door hetzij de Stichting, hetzij Loterijverlies.
2.4.
[Naam] (althans de aan hem gelieerde vennootschappen) heeft (hebben) vanaf medio 2016 de zeggenschap over de Stichting verloren. [Naam] is vervolgd en is bij het Strafvonnis veroordeeld voor onder meer valsheid in geschifte.

3.Het geschil

3.1.
Loterijverlies heeft in de hoofdzaak, na wijziging van eis, gevorderd dat de Staatsloterij – uitvoerbaar bij voorraad – wordt veroordeeld tot betaling van € 16.428.192,39 met rente en kosten, met de toevoeging dat als de rechtbank tot het oordeel komt dat de kosten van Europa Enterprise Limited (hierna: ‘EEL’) voor minder dan € 2.417.629,50 (85% van het gevorderde bedrag van € 2.844.270,-) toewijsbaar zijn, Loterijverlies afziet van het vorderen van deze kosten. Nu de rechtbank de vordering zonder verdere inhoudelijke beoordeling afwijst, kan Loterijverlies niet alsnog afzien van deze vordering. Zij heeft voorts in een incident ex artikel 223 Rv betaling van een voorschot van € 1.633.559.29, althans € 1.134.862,07 gevorderd.
3.2.
Bij akte van 21 juli 2021 heeft Lotererijverlies haar eis gewijzigd naar een bedrag van € 35.142.624,18, met rente en kosten. Deze eiswijziging is gebaseerd op het rapport van [A] . De Staatsloterij maakt terecht bezwaar tegen deze eiswijziging. Het rapport van [A] is als een met de goede procesorde strijdige verkapte conclusie van repliek buiten beschouwing gelaten. De op dit rapport gebaseerde eiswijziging is eveneens in strijd met de goede procesorde en wordt dan ook niet toegestaan.
3.3.
Loterijverlies vordert op grond van artikel 6:96 lid 2 BW vergoeding van kosten in verband met de collectieve actie. De vordering van Loterijverlies is opgebouwd uit de hierna in de beoordeling te bespreken posten a) tot en met k).
3.4.
De Staatsloterij vordert in voorwaardelijke reconventie dat, voor zover het in conventie door de rechtbank vastgestelde bedrag aan buitengerechtelijke kosten dat voor vergoeding in aanmerking komt lager is dan het al door de Staatsloterij betaalde voorschot van € 250.000, de rechtbank dan Loterijverlies veroordeelt om het verschil tussen deze bedragen aan de Staatsloterij terug te betalen.
3.5.
Op de stellingen van partijen in conventie en in voorwaardelijke reconventie gaat de rechtbank hierna, voor zover nodig, verder in.

4.De beoordeling

4.1.
In het incidentele vonnis is geoordeeld dat de vordering van de Stichting op de Staatsloterij in een akte van 6 april 2016 rechtsgeldig is overgedragen aan Loterijverlies. De Staatsloterij verzoekt de rechtbank terug te komen van deze beslissing. De Staatsloterij beroept zich op een nieuw feit, namelijk een overeenkomst tussen de Stichting, Loterijverlies en Morand enerzijds, en EEL (een vennootschap waarvan [Naam] indirect aandeelhouder was), anderzijds, van 21 augustus 2014, waaruit in een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 8 december 2021 in een procedure tussen de Ontvanger en [Naam] is geciteerd. Anders dan de Staatsloterij heeft betoogd, volgt uit de geciteerde passage niet dat de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten, in ieder geval tot een bedrag van € 150.000, is gecedeerd aan EEL, zodat Loterijverlies al sinds 2014 niet meer over die vordering kan beschikken. Hoewel in die passage wordt gesproken over ‘
cedes these…claims’, biedt de tekst van de passage in zijn geheel beschouwd onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat een overdracht zoals de Staatsloterij stelt, is overeengekomen. De passage leidt dan ook niet tot de conclusie dat het incidentele vonnis op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag berust, zodat er geen aanleiding is voor de rechtbank haar beslissing over de rechtsgeldigheid van de cessie aan Loterijverlies te heroverwegen.
4.2.
Uit haar processtukken volgt dat Loterijverlies haar vordering heeft gebaseerd op artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder b en c BW. Redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en ter verkrijging van voldoening buiten rechte komen op de voet van deze bepalingen als vermogensschade in aanmerking voor vergoeding door de aansprakelijke partij, behoudens voor zover de regels betreffende de proceskosten van toepassing zijn (artikel 6:96 lid 3 BW). De vergoeding strekt ertoe dat de benadeelde ook op het punt van de gemaakte kosten komt te verkeren in de vermogenspositie waarin hij zonder de aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis zou hebben verkeerd. In hoeverre kosten die de benadeelde aldus heeft gemaakt op de voet van artikel 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking komen, dient te worden beantwoord met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Bij kosten ten behoeve van de collectieve actie moet het gaan om kosten die de Stichting heeft gemaakt die, als de benadeelde deze zelf had gemaakt, onder de reikwijdte van artikel 6:96 lid 2 BW zouden vallen. Met andere woorden: de gemaakte kosten moeten verband houden met de vaststelling van de aansprakelijkheid jegens de deelnemers. Verg. HR 13 oktober 2006 ECLI:NLHR:2006:AW2080 en ECLI:NL:2006:AW2082 (Vie d’Or).
4.3.
De rechtbank zal nu de vordering van Loterijverlies per post bespreken.
a) oprichtingskosten Stichting (€ 380,-)
4.3.1.
Loterijverlies wijst erop dat de Stichting moest worden opgericht om de collectieve actie te kunnen voeren. Dat op zichzelf maakt de oprichtingskosten echter geen redelijke kosten zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW ter vaststelling van de aansprakelijkheid van de Staatsloterij.
b) kosten Morand (2008 t/m 2011: € 946.598,46, 2012 t/m 2015: € 9.085.189,89 + PM en managementfees 2012 t/m 2015: € 750.000,-)
4.3.2.
Loterijverlies vordert vergoeding van kosten van Morand. Het gaat allereerst om zes facturen (inclusief één creditfactuur) van Morand aan de Stichting van opgeteld € 946.598,46. De kosten zien volgens Loterijverlies op verrichte administratieve, communicatieve en juridische werkzaamheden ten aanzien van de belangenbehartiging van de deelnemers voor de periode 2008 tot en met 2011. Loterijverlies vordert daarnaast een bedrag van bijna 9,1 miljoen euro voor de kosten van administratieve en communicatieve werkzaamheden door Morand vanaf 2012 tot en met 2015. De kosten vloeien volgens Loterijverlies voort uit een op 6 januari 2012 tussen de Stichting, Loterijverlies en Morand gesloten overeenkomst, waarbij de Stichting en Loterijverlies – op basis van
no cure, no pay– opdracht aan Morand hebben verstrekt om een aantal administratieve en communicatieve werkzaamheden tegen een vaste prijs per deelnemer te verrichten. Ten slotte vordert Loterijverlies ook een bedrag van € 750.000,- voor managementwerkzaamheden door Morand in de periode 2012 tot en met 2015. Aan de werkzaamheden ligt volgens Loterijverlies een overeenkomst ten grondslag tussen Loterijverlies, de Stichting en Morand van 15 februari 2012, waarin is overeengekomen dat Morand het management van de collectieve actie uitoefent voor een vaste vergoeding van € 150.000 per jaar, op
no cure no paybasis.
4.3.3.
De door Loterijverlies gevorderde, maar verder niet toegelichte kosten voor managementwerkzaamheden van Morand kunnen niet worden aangemerkt als redelijke kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid in de collectieve actie.
4.3.4.
Gesteld noch gebleken is dat de Stichting zelf ondersteunende werkzaamheden voor de collectieve actie heeft uitgevoerd. De rechtbank gaat ervan uit dat deze werkzaamheden, zoals Loterijverlies stelt en de Staatsloterij onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, door Morand zijn uitgevoerd.
4.3.5.
De kosten van de door Morand uitgevoerde werkzaamheden ten behoeve van de collectieve actie die op 30 januari 2015 is geëindigd zijn in beginsel redelijke kosten voor het vaststellen van de aansprakelijkheid van de Staatsloterij, of ter verkrijging van een regeling buiten rechte. Aangenomen mag immers worden – en dat is ook niet gemotiveerd betwist door de Staatsloterij– dat deze werkzaamheden van nut zijn geweest om de collectieve actie te kunnen voeren en een efficiënt overleg met de Staatsloterij te kunnen voeren over een eventuele minnelijke regeling.
4.3.6.
Anders dan Loterijverlies en met de Staatsloterij is de rechtbank van oordeel dat de overgelegde facturen en urenlijsten in verband met de over de periode 2008-2011 gevorderde kosten niet een voldoende inzichtelijke en betrouwbare basis vormen om met voldoende nauwkeurigheid te bepalen of en zo ja in welke mate Morand redelijke werkzaamheden ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid of ter verkrijging van voldoening buiten rechte in verband met de collectieve actie heeft verricht. Loterijverlies heeft in deze procedure bovendien, buiten overlegging van deze lijsten, nauwelijks concreet toegelicht wat er in verband met de collectieve actie precies allemaal door Morand is gedaan en waarom die werkzaamheden als redelijke kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW kunnen worden aangemerkt.
4.3.7.
Tegelijkertijd is naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf voldoende aannemelijk dat Morand over de periode 2008 tot 2012 enige werkzaamheden heeft verricht die kwalificeren als redelijkerwijs noodzakelijke werkzaamheden ten behoeve van het vaststellen van de aansprakelijkheid van de Staatsloterij, of ter verkrijging van een regeling buiten rechte, die verder gaan dan de werkzaamheden ter instructie van de rechtszaak zelf en het voorbereiden van de processtukken van die rechtszaak, die al door middel van de proceskostenveroordeling zijn vergoed. Aangenomen mag immers worden – dat heeft Staatsloterij op zichzelf ook onvoldoende betwist – dat de door Morand ondernomen werkzaamheden om aangesloten deelnemers achter zich te scharen en namens hen actie te ondernemen richting de Staatsloterij, van nut zijn geweest om de collectieve actie te kunnen voeren en een efficiënt overleg met de Staatsloterij te voeren over een eventuele minnelijke regeling buiten rechte.
4.3.8.
Wat betreft de periode 2012-2015 knoopt Loterijverlies aan bij de door haar met Morand gesloten overeenkomst van 6 januari 2012, waarin zij tegen een vaste prijs per deelnemer werkzaamheden zou verrichten: eenmalig € 5,- per deelnemer voor controle van de aanmelding inclusief mogelijk verwijdering dan wel correspondentie daarover, eenmalig € 10,- per deelnemer voor het verwerken van de betaling per aanmelding, inclusief incassokosten, aanmaningen, contact debiteur en andere werkzaamheden en jaarlijks € 13,95 per deelnemer ten behoeve van dossierbeheer en communicatiefee. Loterijverlies stelt dat in deze bedragen een kleine opslag is verdisconteerd voor het door Morand gelopen risico dat geen verhaal zal plaatsvinden. Als productie 12 heeft Loterijverlies een deelnemerslijst overgelegd, waaruit volgens haar blijkt dat zich 210.731 deelnemers hebben aangemeld en zich voor 1 januari 2012 1.660 deelnemers hebben afgemeld, zodat Morand over de jaren 2012 tot en met 2015 voor 209.071 deelnemers kosten in rekening heeft gebracht.
4.3.9.
Die overeenkomst acht de rechtbank echter, in aanmerking genomen het verweer van de Staatsloterij, onvoldoende basis voor de schadebegroting. Allereerst geldt, gezien de vaststelling in het Arrest dat zich ongeveer 23.000 natuurlijke personen hadden aangemeld als deelnemer, dat niet kan worden uitgegaan van het veel hogere deelnemersaantal dat Loterijverlies noemt. Voorts is niet in geschil dat verreweg de meeste aanmeldingen voor de collectieve actie dateren van voor 2012. Het gros van de gestelde administratieve en communicatieve werkzaamheden in de periode 2012 tot en met 30 januari 2015 zal hebben bestaan uit communicatie aan de deelnemers over (de voortgang van) de collectieve actie. De rechtbank laat daarom de vaste vergoedingen van € 5 en € 10 buiten beschouwing. Loterijverlies heeft met verwijzing naar de hogere bedragen van de vergoedingen die in de WCAM-schikking inzake Ageas zijn overeengekomen, gesteld dat het jaarlijkse bedrag van € 13,95 in het licht van die vergoedingen als redelijk moet worden aangemerkt. Dit betoog gaat niet op. Loterijverlies verwijst naar in een WCAM-procedure aan de hand van de daarvoor geldende toets beoordeelde bedragen die in het kader van een schikking zijn overeengekomen. Het gerechtshof Amsterdam heeft in die procedure overwogen dat de ruime vergoedingen die de belangenorganisaties op grond van de schikking zullen verkrijgen, alle omstandigheden in aanmerking genomen, niet onredelijk zijn. Daarbij heeft het hof overwogen dat dit oordeel nu gegeven kan worden vanwege de inmiddels gegeven openheid omtrent de kosten, vergoedingen en verdienmodellen van de belangenorganisaties en de wijze waarop de schikking tot stand is gekomen. Zie gerechtshof Amsterdam, 13 juli 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:2530. De werkzaamheden waarop de jaarlijkse vergoeding voor Morand ziet, zijn alleen in algemene termen omschreven. Voorts is onduidelijk wat Morand in 2012-2015 daadwerkelijk heeft gedaan voor de collectieve actie. Zoals hiervoor is overwogen zal het gros van de werkzaamheden in deze periode hebben bestaan uit communicatie aan de deelnemers over (de voortgang van) de collectieve actie, die in deze periode al geruime tijd liep. In deze periode is het Arrest gewezen en is de cassatieprocedure gevoerd.
4.3.10.
De rechtbank beantwoordt de vraag of de hoogte van de gevorderde kosten van de werkzaamheden van Morand in 2008-2015 redelijk is als volgt. In het kader van de schadebegroting gaat de rechtbank gelet op het Arrest uit van 23.000 deelnemers. Verder neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat onduidelijk is welke werkzaamheden Morand daadwerkelijk ten behoeve van de collectieve actie heeft verricht. Ten slotte neemt de rechtbank in aanmerking dat de werkzaamheden in de periode tot 2012, nu het merendeel van de aanmeldingen dateert van voor 2012, aanvankelijk van meer administratieve aard zijn geweest en daarna vooral van communicatieve aard. Al het voorgaande in samenhang bezien, begroot de rechtbank de kosten van de door Morand uitgevoerde werkzaamheden schattenderwijs op in totaal € 10 per deelnemer, dus in totaal € 230.000.
c) kosten mobiliseren deelnemers (€ 516.613,84)
4.3.11.
Deze post betreft advertentie- en reclamekosten voor het werven van deelnemers. Loterijverlies stelt geen feiten en omstandigheden waaruit volgt dat deze kosten redelijkerwijs noodzakelijk waren om de aansprakelijkheid van de Staatsloterij te doen vaststellen. De enkele niet onderbouwde stelling dat het vanuit financieel oogpunt nodig was meer deelnemers te werven, is daartoe niet voldoende.
d) kosten EEL (€ 2.844.270,-)
4.3.12.
Deze post betreft twee facturen van EEL (hierna gezamenlijk te noemen: de EEL facturen). In het Strafvonnis is bewezen geacht dat de EEL-facturen vervalst zijn en is geoordeeld dat, voor zover de facturen al betrekking hadden op een ‘handtekeningenactie’ of een ‘update- en machtigingsactie’, de daarin genoemde bedragen geen enkele aantoonbare relatie hebben met werkelijk gewerkte uren en verrichte werkzaamheden of diensten, die EEL tegen een bedrag van ruim € 157.858,- heeft uitbesteed aan andere partijen. In het Strafvonnis is vastgesteld dat [Naam] nauw betrokken was bij het opstellen van de EEL-facturen, dat een met het bedrag van de EEL-facturen corresponderend bedrag van
€ 2.844.270,- vanaf de bankrekening van Loterijverlies is overgemaakt naar de rekening van EEL, dat EEL via Monticello Ltd (een vennootschap waarvan [Naam] UBO was) een bedrag van € 1.383.345,- heeft overgemaakt naar een notariskantoor voor de privéaankoop door [Naam] van een woning in [plaats] . De rechtbank gaat uit van de juistheid van deze vaststellingen in het Strafvonnis, die niet voldoende concreet en onderbouwd weerlegd zijn door Loterijverlies. Niet ter discussie staat dat de kennis van haar bestuurder [Naam] aan Loterijverlies kan worden toegerekend. Nu [Naam] ook betrokken was bij het opstellen van de EEL-facturen, en UBO van EEL en Monticello was, moet Loterijverlies bekend worden geacht met a) het daadwerkelijk voor de gefactureerde werkzaamheden door EEL betaalde bedrag en b) de aanwending voor privé uitgaven van [Naam] van (een deel van) het door Loterijverlies aan EEL betaalde factuurbedrag. Dit brengt met zich dat Loterijverlies in deze procedure het volledige bedrag van de EEL-facturen vordert, terwijl zij weet dat slechts een klein deel van het gefactureerde bedrag kan zijn besteed aan de collectieve actie. Dit is een ernstige schending van de waarheidsplicht, die niet weggenomen wordt door het betoog van Loterijverlies dat de koop van de woning en de mogelijkheid voor [Naam] om via EEL en Monticello een hypotheek te verkrijgen pas ter sprake kwam toen duidelijk werd dat de kosten van de ‘update- en machtingsactie’ (veel) lager zouden uitpakken dan begroot. Ook als dat zo zou zijn, vordert Loterijverlies onder (d) kosten waarvan zij weet dat die niet zijn besteed aan de collectieve actie. De rechtbank verbindt aan deze ernstige schending van artikel 21 Rv de gevolgtrekking dat de vordering met betrekking tot de EEL-facturen onmiddellijk, zonder verdere inhoudelijke beoordeling, wordt afgewezen. Daarnaast zal zij vanwege deze schending van artikel 21 Rv hierna een hogere proceskostenveroordeling bepalen(zie 4.6).
e) aanvullende juridische kosten (€ 618.248,23 en vier facturen van € 36.300,-, € 46.779,25, € 8.559,96 en € 960,96)
4.3.13.
Deze post kan niet worden toegewezen. Loterijverlies laat na om tegenover de gemotiveerde betwisting door Staatsloterij door middel van een concrete toelichting duidelijk te maken waarop de door haar overgelegde facturen van advocatenkosten betrekking hebben en waarom de daarin gedeclareerde kosten kunnen worden aangemerkt als redelijke kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid in de collectieve actie.
f)-j) aanvullende administratiekosten (€ 174.523,06), ICT-kosten (€ 115.444,93), huurpenningen, servicekosten e.d. (€ 29.628,43), reis- en verblijfkosten (€ 31.321,31), overige kosten (€ 10.820,81)
4.3.14.
Deze posten zijn niet toewijsbaar. Loterijverlies stelt geen feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de algemene bedrijfsvoeringkosten zoals huur van een bedrijfsruimte, inventariskosten en ICT-kosten kunnen worden aangemerkt als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid of ter verkrijging van voldoening buiten rechte als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Datzelfde geldt voor de gevorderde aanvullende administratiekosten (die onder meer zien op ingeschakelde boekhoudbureaus en accountants), ten aanzien waarvan Loterijverlies tegenover de gemotiveerde betwisting door de Staatsloterij niet concreet en gemotiveerd stelt welke werkzaamheden precies door deze externe partijen zijn verricht en waarom de daarmee gemoeide kosten zouden moeten worden aangemerkt als buitengerechtelijke kosten in verband met de collectieve actie. De rechtbank is het daarnaast met de Staatsloterij eens dat de gevorderde reiskosten – onder meer gemaakt in verband met een verhuizing naar Guernsey – niet als buitengerechtelijke kosten in verband met de collectieve actie kunnen worden gekwalificeerd.
k) nog te maken (buitengerechtelijke) kosten
4.3.15.
Loterijverlies geeft tegenover de betwisting van de Staatsloterij helemaal geen uitwerking of onderbouwing van deze kosten. Deze post wordt dan ook afgewezen.
4.4.
De slotsom van de bespreking van de door Loterijverlies gevorderde posten is dat de Staatsloterij € 230.000 aan buitengerechtelijke kosten dient te voldoen. Dat bedrag is lager dan het door de Staatsloterij betaalde voorschot. Dit leidt ertoe dat de vordering van Loterijverlies zal worden afgewezen. De incidentele vordering tot betaling van een voorschot wordt bij gebrek aan belang afgewezen.
4.5.
De voorwaarde waaronder de reconventionele vordering is ingesteld, is vervuld. Met betrekking tot het aan de Stichting betaalde bedrag komt de Staatsloterij jegens Loterijverlies geen vordering toe uit hoofde van de door haar genoemde grondslag onverschuldigde betaling. Gezien de stelling van Loterijverlies dat zij het voorschotbedrag heeft ontvangen, gaat de rechtbank ervan uit dat het voorschot aan haar is doorbetaald. Het verschil tussen het voorschotbedrag en het lagere bedrag van de begrote schade, vormt een verrijking van Loterijverlies ten koste van de Staatsloterij, die daardoor schade lijdt ter grootte van het verschil. De vordering van Staatsloterij zal daarom tot een bedrag van
€ 20.000 worden toegewezen.
4.6.
Loterijverlies wordt in conventie, reconventie en in het door haar opgeworpen incident als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Loterijverlies zal veroordeeld worden in de proceskosten van de volledige procedure, dus ook de proceskosten van het incident waarin de Staatsloterij in het ongelijk is gesteld. Redengevend is de hiervoor in verband met de EEL-facturen vastgestelde ernstige schending van artikel 21 Rv aan de kant van Loterijverlies. De proceskosten aan de kant van de Staatsloterij worden begroot op € 37.870,- (€ 3.894,- aan griffierecht en € 33.976,- aan salaris advocaat (8 punten tarief VIII, 3 punten conventie, 1 punt reconventie en 4 punten incident opgeworpen door de Staatsloterij, nihil incident van Loterijverlies ex artikel 223 Rv).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van Loterijverlies in de hoofdzaak en in het incident ex artikel 223 Rv af;
5.2.
veroordeelt Loterijverlies tot betaling van € 20.000,- aan de Staatsloterij;
5.3.
veroordeelt Loterijverlies in de proceskosten in conventie en reconventie en in de incidenten, tot op heden aan de kant van de Staatsloterij begroot op € 37.870,-;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L Alwin, mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt en mr. A.M. Voorwinden en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2023. [1]

Voetnoten

1.type: 2431