AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Bestuurlijke heroverweging van asielvergunning intrekking en verzoek om voorlopige voorziening
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet-ontvankelijk verklaren van zijn asielaanvraag en de afwijzing van zijn verzoek om heroverweging. Eiser, geboren in 1985 en van Syrische nationaliteit, heeft op 10 juni 2021 een opvolgende asielaanvraag ingediend, waarin hij verzocht om bestuurlijke heroverweging van het besluit van 12 december 2019, waarbij zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd was ingetrokken. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 25 oktober 2023 niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om heroverweging afgewezen. De rechtbank heeft op 21 november 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk. Eiser betoogt dat de intrekking van zijn asielvergunning onterecht is, omdat het individueel ambtsbericht onvolledig en onzorgvuldig zou zijn. Hij beroept zich op het gelijkheidsbeginsel en verwijst naar eerdere uitspraken die volgens hem vergelijkbaar zijn met zijn situatie. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de afwijzing van het verzoek om heroverweging deugdelijk heeft gemotiveerd en dat er geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden zijn die een heroverweging rechtvaardigen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat het individueel ambtsbericht onjuist is, en concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Armenië als veilig derde land kan worden aangemerkt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Voetnoten
1.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet (Vw)
2.Op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, Vw.
4.Zie het Individueel Ambtsbericht van 6 september 2016, kenmerk TBL151102.0061.
5.Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 24 april 2018, NL17.15093.
6.Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 17 juni 2020, NL20.401.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 21 december 2020, 202003874/1/V3.
8.Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam van 23 juni 2021, NL21.1133.
9.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder, Vw.
10.Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 26 november 2020, NL20.19252.
11.
15.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem van 15 februari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:1439. 17.Arrest X van het Hof van Justitie van de Europese Unie, C-69/21.
18.Op grond van artikel 16 en 19, derde lid, van de Kwalificatierichtlijn in samenhang met artikel 3.105f, van het Vreemdelingebesluit (Vb).
23.Zie pagina 6 van de beschikking van 12 december 2019.
24.Op grond van artikel 3.105f, Vb in samenhang met artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, Vw.