In deze zaak hebben eisers op 9 augustus 2022 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij een referent. Op 17 augustus 2023 hebben eisers de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op deze aanvraag. Vervolgens hebben zij op 4 oktober 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend waarin hij betoogt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eisers geen beroepsgronden hebben ingediend. De rechtbank oordeelt echter dat het beroep ontvankelijk is, omdat eisers op 19 oktober 2023 binnen de gestelde termijn de gronden van het beroep hebben ingediend.
De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De staatssecretaris had uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen, maar deze termijn is verstreken. De rechtbank stelt vast dat eisers rechtsgeldig in gebreke hebben gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond.
De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, waarin is geoordeeld dat bij overschrijding van de beslistermijn bij aanvragen om gezinshereniging sprake is van een bijzonder geval. De rechtbank sluit zich aan bij dit oordeel en bepaalt dat de staatssecretaris binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag moet nemen, tenzij hij besluit tot nader onderzoek. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris ook in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 418,50.