ECLI:NL:RBDHA:2023:18805

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
SGR 22/5718
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de toerekening van WGA-uitkering aan werkgever in het kader van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over de toerekening van een WGA-uitkering aan de werkgever voor de berekening van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas (Whk) 2022. Eiseres, een onderneming die voedingsmiddelen produceert, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de Belastingdienst die de gedifferentieerde premie Whk vaststelde op basis van de arbeidsongeschiktheidslasten van een werknemer, de heer [naam 3]. Deze werknemer was sinds 2018 arbeidsongeschikt en had per 7 december 2020 een WGA-uitkering ontvangen. Eiseres stelde dat de toerekening van de WGA-uitkering aan haar onterecht was, omdat zij niet had ingestemd met de hoogte van de uitkering en niet tijdig bezwaar had gemaakt tegen de toekenningsbeschikking van het UWV. De rechtbank oordeelde dat de argumenten van eiseres niet konden worden behandeld, omdat artikel 115 WIA verbiedt dat een werkgever zijn beroep tegen de premie Whk baseert op de hoogte van een WIA-uitkering. De rechtbank concludeerde dat eiseres haar bezwaren tegen de WGA-uitkering in een andere procedure had moeten aanvoeren en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank benadrukte dat de wetgever bewust voor deze regeling heeft gekozen en dat eiseres voldoende rechtsbescherming heeft in haar verhouding tot het UWV.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/5718

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

22 november 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] eiseres(gemachtigde: S.G. Azimullah),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 11 augustus 2022 op het bezwaar van eiseres tegen de ten laste van haar gegeven beschikking loonheffingen gedifferentieerd premiepercentage Werkhervattingskas (Whk) 2022.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2023.
Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] en [naam 2]

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiseres exploiteert een onderneming gespecialiseerd in vervaardigen van
voedingsmiddelen, waaronder bakkerijgrondstoffen. Zij heeft in Nederland circa 110 werknemers in dienst, wereldwijd zijn dit er circa 2.000.
2. De heer [naam 3] (de betrokkene) is sinds 17 januari 2018 werknemer van eiseres.
3. Per 10 december 2018 raakt de betrokkene arbeidsongeschikt.
4. Het UWV heeft bij beschikking van 4 december 2020 aan de betrokkene een voorschot toegekend in het kader van een nader vast te stellen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (de WIA) (de voorschotbeschikking), ingaande per 7 december 2020, na het doorlopen van de wachttijd van 104 weken na de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 10 december 2018.
5. Bij brief van 4 december 2020 heeft het UWV aan eiseres een afschrift
van de voorschotbeschikking gezonden. Het UWV stelt in deze brief dat de beschikking
gevolgen kan hebben voor de door eiseres te betalen WGA-premie en dat zij mitsdien tegen de brief bezwaar kan maken. Eiseres heeft van de mogelijkheid tegen deze beschikking bezwaar te maken geen gebruik gemaakt.
6. Het UWV betaalt aan betrokkene over december 2020 een bedrag van € 971,64
(het bedrag).
7. Het UWV kent bij beschikking van 1 maart 2021 (de WGA-beschikking) aan betrokkene met ingang van 7 december 2020 een WGA-uitkering toe en beëindigt per 7 december 2020 het voorschot. Het op basis van de voorschotbeschikking aan betrokkene betaalde bedrag heeft het UWV verrekend met het definitief vastgestelde recht op de WGA-uitkering van betrokkene.
8. Bij brief van 1 maart 2021 heeft het UWV aan eiseres een afschrift van de
WGA-beschikking toegezonden. Het UWV stelt in deze brief dat de beschikking gevolgen
kan hebben voor de door eiseres te betalen WGA-premie en dat zij mitsdien tegen de brief bezwaar kan maken. Eiseres heeft van de mogelijkheid tegen deze beschikking bezwaar te maken geen gebruik gemaakt.
9. Met dagtekening 27 november 2021 heeft het UWV ten laste van eiseres een beschikking loonheffingen gedifferentieerd premiepercentage Whk (de Whk-beschikking) van 1,88% gegeven, op basis van de toerekening van de arbeidsongeschiktheidslasten van een viertal ex-werknemers van eiseres, waaronder betrokkene.
10. In geschil is of het aan de betrokkene toegekende en uitgekeerde bedrag, dat
is uitgekeerd ingevolge de WIA, terecht aan eiseres is toegerekend en dus terecht in de Whk-beschikking is opgenomen. Meer specifiek houdt partijen verdeeld of artikel 115 WIA van toepassing is. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
11. Artikel 84 WIA (tekst 2022) luidt:
(…)
Lid 3. Indien de eigenrisicodrager de uitkering en de overlijdensuitkering niet betaalt, betaalt het UWV deze uitkering en deze overlijdensuitkering en verhaalt het UWV de uitkering (…) alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering (…) verschuldigde premies die niet op deze uitkering (…) in mindering kunnen worden gebracht (…), op de eigenrisicodrager. Op de eigenrisicodrager wordt evenwel niet verhaald hetgeen deze, als hij de uitkering en de overlijdensuitkering wel had betaald, op grond van het tweede lid op het UWV had kunnen verhalen.
Dit lid is van overeenkomstige toepassing, indien een voorschot op een uitkering is
betaald.
Artikel 115 WIA (tekst 2022) luidt:
Het bezwaar of beroep van een werkgever (…) tegen de in artikel 84 [WIA] bedoelde betaling dan wel tegen een in artikel 38, derde of vierde lid, van de Wfsv, bedoelde opslag of korting kan niet zijn gegrond op de grief, dat een uitkering op grond van deze wet [de WIA] ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
Artikel 117b Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) (tekst 2022) luidt:
1. Ten laste van de Werkhervattingskas komen de door het UWV te betalen:
a. WGA-uitkeringen en (…);
b. (…)
3. Het eerste lid is niet van toepassing indien:
(……..)
Artikel 2.5 Besluit Wfsv luidt:
1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:
(…)
h. WGA-totaallasten: de lasten van uitkeringen als bedoeld in artikel 117b, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv, voor zover deze uitkeringen ten laste komen van de Werkhervattingskas (..), en uit een dienstbetrekking met een werkgever worden verstrekt of zijn toegekend aan werknemers, die uit de dienstbetrekking waaruit de WGA-uitkering is ontstaan recht hadden op een uitkering op grond van de Ziektewet en de kosten, bedoeld in artikel 117b, vijfde lid, onderdeel c, van de Wfsv in verband met deze uitkeringen.
Artikel 2.11 Besluit Wfsv (tekst 2022) luidt:
(…)
2. Het individuele werkgeversrisicopercentage wordt verkregen door de uitkeringen van de aan de werkgever toe te rekenen WGA-totaallasten die in het tweede kalenderjaar vóór het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld zijn betaald te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het ten laste van die werkgever komende gemiddelde premieplichtige loon per jaar, berekend over het tijdvak van vijf kalenderjaren, eindigend één jaar voor aanvang van het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld.
12. Vast staat dat aan betrokkene met ingang van 7 december 2020 een WGA-uitkering is toegekend en dat het aan betrokkene uitbetaalde bedrag, ruim voor de berekening van de
gedifferentieerde premie Whk 2022, is verrekend met het aan betrokkene toegekende recht op een WGA-uitkering. Gezien de voorschotbeschikking en de daaropvolgende WGA-beschikking is, wat er ook zij van de rechtmatigheid van de voorschotbeschikking, het recht op een voorschot per 7 december 2020 beëindigd en per 7 december 2020 in een definitieve WGA-uitkering omgezet. Het met de definitieve WGA-uitkering verrekende bedrag kan op grond van artikel 117b, eerste lid, Wfsv jo. artikel 2.5, eerste lid, onder h, Besluit Wfsv jo. artikel 2.11 Besluit Wfsv als betaling van een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor de berekening van de premie Whk 2022 worden toegerekend aan eiseres. Verweerder heeft in dit verband terecht opgemerkt dat op grond van artikel 117b, derde lid, Wfsv geen uitzondering geldt op grond waarvan deze WGA-uitkering niet ten laste van de Werkhervattingskas komt.
13. Voorts staat vast dat eiseres bij brieven van 4 december 2020 respectievelijk 1 maart 2021 is geïnformeerd dat zij belanghebbende was bij de voorschotbeschikking respectievelijk de WGA-beschikking, en dat de beschikkingen gevolgen kunnen hebben voor de door eiseres te betalen WGA-premie. Eiseres heeft tegen deze beschikkingen - naar uit hetgeen zij ter zitting heeft verklaard volgt bewust; zij heeft verklaard dat daarmee is gewacht tot de definitieve vaststelling - geen bezwaar gemaakt.
14. De rechtbank stelt verder vast dat de argumenten die eiseres in deze procedure tegen de Whk-beschikking aanvoert, zijn gericht tegen de toekenning en de hoogte van de uitkering aan de betrokkene. Met andere woorden: die argumenten houden in dat eiseres het niet eens is met wat het UWV als uitkerende instantie tegenover de betrokkene heeft beslist. De rechtbank mag daar in deze procedure niets van zeggen. Dat komt omdat dat verboden is door artikel 115 WIA. Anders dan eiseres kennelijk meent is de rechtbank met verweerder van oordeel dat dit artikel in dit geval van toepassing is. In dat artikel staat dat een werkgever zijn beroep tegen de berekening van de gedifferentieerde premie Whk niet mag baseren op standpunten die inhouden dat een WIA-uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Zulke standpunten horen thuis in een procedure die de werkgever zelf (als belanghebbende) kan aanspannen tegen de toekenningsbeschikkingen. Eiseres had toen zij een kopie kreeg van de voorschotbeschikking dan wel de toekenningsbeschikking van de WGA-uitkering dus in bezwaar en beroep moeten gaan bij het UWV. Eiseres had haar argumenten in die procedure moeten aanvoeren. Dat heeft eiseres nagelaten.
15. Dit betekent dat de rechtbank in deze procedure geen inhoudelijk oordeel kan geven over de ter zake argumenten van eiseres. Voor zover eiseres dit onredelijk vindt, overweegt de rechtbank dat de wetgever bewust voor dit systeem heeft gekozen en dat de rechtbank niet is toegestaan de innerlijke waarde en billijkheid van de wet te toetsen. Feit is dat eiseres met haar formele klachten terecht kan (en moet) bij het UWV. Dat wil zeggen dat indien eiseres vindt dat zij ten onrechte niet of te laat is geïnformeerd over de toekenning van de uitkeringen, zij dat standpunt kan innemen in bezwaar en beroep tegen (het uitblijven van) een beslissing daarover van het UWV. Uiteindelijk kan het oordeel daarover dus door de rechter worden getoetst. In de verhouding met het UWV heeft eiseres voldoende rechtsbescherming. In ieder geval is er geen rechtstekort dat de rechtbank in deze procedure dwingt om iets anders te beslissen. Dit laatste betekent ook dat de rechtbank eiseres niet volgt in haar standpunt dat met de toepassing van artikel 115 WIA haar rechtsbescherming in geding komt. Dat Rechtbank Gelderland in haar uitspraak van 24 februari 2022 [1] wel heeft beslist dat in dat geval door de toerpassing van dit artikel de rechtsbescherming van die belastingplichtige in het geding kwam, is voor deze rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Temeer daar in de gevallen niet één-op-één vergelijkbaar zijn. Immers, in de zaak bij Rechtbank Gelderland had de belastingplichtige wél bezwaar gemaakt en vervolgens beroep ingesteld tegen de eerdere besluiten van het UWV, hetgeen eiseres juist niet heeft gedaan. Voor de conclusie dat desondanks moet worden geoordeeld dat toepassing van deze bepaling onder de gegeven omstandigheden in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer specifiek het verbod van willekeur en het verbod van détournement de pouvoir, vindt de rechtbank, anders dan eiseres stelt, ook geen aanleiding. Eiseres heeft deze door haar ingenomen kale stelling ook niet nader gemotiveerd of onderbouwd.
16. De conclusie is dat de beroepsgronden van eiseres tegen de toerekening van de arbeidsongeschiktheidslasten van de betrokkene afketsen op het verbod van artikel 115 WIA. De toerekening blijft dus overeind.
17. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat, nu het recht op de WGA-uitkering per 7 december 2020 definitief is vastgesteld middels de WGA-beschikking van 1 maart 2021, er per 7 december 2020 een betalingsverplichting van het UWV aan betrokkene bestaat tot het betalen van een WGA-uitkering. Omdat door het formeel vaststellen van het recht op uitkering een betalingsverplichting is ontstaan, is het recht op WGA-uitkering van de betrokkene per 7 december 2020 een feit en vallen de uitkeringslasten, waaronder het met de definitieve WGA-uitkering verrekende bedrag, onder de noemer van ‘betaalde WGA-lasten’. De lasten mogen op grond van artikel 117b van de Wfsv en artikel 2.11 van het Besluit Wfsv toegerekend worden aan eiseres. Voor de toerekening in het kader van de vaststelling van de premie Whk wordt immers uitgegaan van betaalde WGA-uitkeringen. De rechtbank is dus met verweerder van mening dat onder de omstandigheden van dit geval de betaling van het bedrag onder de noemer voorschot - wat er ook zij van de rechtmatigheid van de voorschotbeschikking - als betaling van een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor de berekening van de premie Whk 2022 mag worden toegerekend aan eiseres.
De casus van rechtbank Limburg [2] (en de daaropvolgende uitspraak van de Centrale Raad van Beroep [3] ) waarnaar eiseres verwijst maakt dit niet anders. In die zaak was de werkgever een eigenrisicodrager. Omdat in de WIA (wettekst vóór 2022) niet expliciet staat dat een eigenrisicodrager ook het risico van betaling van een voorschot op een WIA-uitkering draagt, mogen voorschotten volgens de rechtbank Limburg (en de CRvB) niet aan een niet-zelfbetalende eigenrisicodragende werkgever worden toegerekend. Die situatie is hier echter niet aan de orde; eiseres is immers geen eigenrisicodrager.
18. Alles wat eiseres overigens heeft aangevoerd, doet aan het vorenstaande en dus de rechtmatigheid en juistheid van de Whk-beschikking niet af.
19. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Kwestro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

2.Rechtbank Limburg, 6 oktober 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:7549.
3.CRvB 8 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:316.