ECLI:NL:RBDHA:2023:18788

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
NL23.24570
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beëindiging tijdelijke bescherming op grond van Richtlijn 2001/55/EG

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn recht op tijdelijke bescherming, zoals bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG, eindigt op 4 september 2023. Eiser, afkomstig uit Oekraïne, had eerder tijdelijke bescherming gekregen na de Russische inval in zijn land. De staatssecretaris had op 3 juli 2023 zijn voornemen kenbaar gemaakt om deze bescherming te beëindigen, waarop eiser geen zienswijze heeft ingediend. De rechtbank heeft het beroep op 10 november 2023 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming rechtmatig is. Eiser valt onder de zogenaamde facultatieve groep, die per 4 september 2023 niet meer onder de bescherming van de Richtlijn valt. De staatssecretaris heeft de bevoegdheid om de tijdelijke bescherming te beëindigen, en de rechtbank ziet geen schending van het vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet aangetoond dat er een ondubbelzinnige toezegging is gedaan door de staatssecretaris. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.24570

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.J. de Boer),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van 17 augustus 2023 waarbij de staatssecretaris aan eiser heeft medegedeeld dat zijn recht op tijdelijke bescherming, als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG (de Richtlijn) [1] en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 (het Uitvoeringsbesluit), [2] eindigt op 4 september 2023.
1.1.
Op 3 juli 2023 heeft de staatssecretaris zijn voornemen kenbaar gemaakt om de tijdelijke bescherming van eiser op 4 september 2023 te beëindigen. Eiser heeft geen zienswijze ingebracht. Vervolgens is het bestreden besluit genomen, waartegen het beroep zich richt.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beëindiging van de tijdelijke bescherming aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgenden feiten.
4.1
Eiser komt uit [land]. Eiser woonde in Oekraïne. Hij had op 23 februari 2022 een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne. Na de inval van Rusland in Oekraïne is eiser gevlucht en hij heeft op 13 oktober 2022 asiel aangevraagd in Nederland. Eiser kwam in aanmerking voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn en het onderliggende Uitvoeringsbesluit.
4.2.
De asielaanvraag is bij besluit van 17 augustus 2023 buiten behandeling gesteld, omdat eiser geen zienswijze heeft ingediend en niet op de brief heeft gereageerd waarin hem gevraagd is of hij de asielprocedure wilde doorlopen. Eiser heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit besluit.
5. Bij brief van 25 november 2022 heeft de staatssecretaris aan eiser meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming per 4 maart 2023 zou worden beëindigd. Bij brief van 16 februari 2023 heeft de staatssecretaris meegedeeld dat de tijdelijke bescherming tot 4 september 2023 zou worden verlengd.
5.1
Op 3 juli 2023 heeft de staatssecretaris zijn voornemen kenbaar gemaakt om de tijdelijke bescherming van eiser op 4 september 2023 te beëindigen, omdat hij tot de zogenoemde facultatieve groep behoort. Eiser heeft geen zienswijze op het voornemen gegeven.
6. De staatssecretaris heeft bij het bestreden besluit bepaald dat het recht van eiser op tijdelijke bescherming op 4 september 2023 eindigt. Derdelanders die op 23 februari 2022 een tijdelijk verblijfsrecht hadden in Oekraïne en voor 19 juli 2022 waren ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) vallen namelijk per 4 september 2023 niet meer onder de doelgroep van de Richtlijn. De staatssecretaris ziet in de bevoegdheid die in artikel 7 van de Richtlijn aan de lidstaten is gegeven om aan meer categorieën van ontheemden tijdelijke bescherming te verlenen, ook een bevoegdheid om op een dergelijke beslissing terug te komen en de tijdelijke bescherming weer te beëindigen. Volgens de staatssecretaris staan het (Unierechtelijke) rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel niet aan de beëindiging van de tijdelijke bescherming in de weg. Het besluit geldt als een terugkeerbesluit. Aan eiser is opgedragen om binnen vier weken Nederland te verlaten en terug te keren naar Nigeria.
7. Bij uitspraak van 30 oktober 2023 heeft deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat de staatssecretaris bevoegd was de tijdelijke bescherming voor de groep die is aangeduid als facultatieve groep, waaronder eiser valt, te beëindigen [3] . Ook is er geen aanleiding gezien prejudiciële vragen te stellen.
7.1.
Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd, namelijk dat de staatssecretaris niet zelfstandig bevoegd is om de aan eiser verleende tijdelijke bescherming te beëindigen, is betrokken in de uitspraak van 30 oktober 2023. De rechtbank ziet in hetgeen door eiser naar voren is gebracht geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris geen gebruik kon maken van de bevoegdheid de tijdelijke bescherming te beëindigen.
7.2.
Onder verwijzing naar rechtsoverweging 6.3 van de hiervoor bedoelde uitspraak volgt de rechtbank eiser ook niet in zijn betoog dat het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel zijn geschonden. Meer in het bijzonder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de staatssecretaris aan hem een ondubbelzinnige toezegging heeft gedaan, zodat het beroep op het vertrouwensbeginsel ook om die reden faalt. De rechtbank volgt evenmin het standpunt van eiser dat de tijdelijke bescherming met terugwerkende kracht aan hem is ontnomen. Dat betekent dat artikel 3.9a Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000) niet buiten toepassing hoeft te worden gelaten. In hetgeen eiser in de onderhavige zaak naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen.
7.3.
Eiser voert voorts aan dat de richtlijn niet juist is geïmplementeerd in het Nederlandse recht, doordat iemand die onder de bescherming van de richtlijn valt volgens Nederlands recht geen zelfstandige status heeft, maar zijn bescherming ontleent aan het feit dat hij wordt aangemerkt als asielzoeker. Nu de richtlijn niet correct is geïmplementeerd kan eiser daar naar zijn mening rechtstreeks een beroep op doen. Ook deze grond slaagt niet. Dat een zogenoemde derdelander, om zijn bescherming op grond van de richtlijn en het Uitvoeringsbesluit te kunnen effectueren, zich in een asielprocedure moet aanmelden, neemt niet weg dat hij die bescherming wel degelijk geniet. In het geval van eiser blijkt dat ook uit het besluit waarbij zijn asielaanvraag buiten behandeling is gesteld. Dat besluit vermeldt immers uitdrukkelijk dat eiser, ondanks de buitenbehandelingstelling, in Nederland kan blijven zolang hij bescherming heeft op grond van de richtlijn. Afgezien daarvan is niet goed voorstelbaar hoe eiser, zelfs als er geen correcte implementatie zou hebben plaatsgevonden, een verblijfsrecht zou kunnen ontlenen aan een rechtstreeks werkende bepaling in de richtlijn. Het staat immers vast dat hij behoort tot de facultatieve groep derdelanders, waarvan juist niet rechtstreeks uit de richtlijn en het Uitvoeringsbesluit volgt dat ze bescherming geniet.

Conclusie

8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
A. Hoekstra, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van de Richtlijn, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.