ECLI:NL:RBDHA:2023:18781

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
NL23.31097
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 november 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Spanje verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Dit was gebaseerd op het feit dat de eiser op 8 juni 2022 illegaal via Spanje de EU was binnengekomen en zijn asielaanvraag in Nederland op 2 juni 2023 had ingediend. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 15 november 2023, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat de verantwoordelijkheid van Spanje om de asielaanvraag te behandelen, was bevestigd door een claimakkoord. De eiser betwistte de verantwoordelijkheid van Spanje, onder andere omdat hij stelde dat hij daar niet goed behandeld was en dat er structurele tekortkomingen in de asielprocedure waren. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat de overdracht aan Spanje zou leiden tot schending van zijn rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had besloten de asielaanvraag niet in behandeling te nemen en verklaarde het beroep van de eiser ongegrond.

De uitspraak benadrukt het interstatelijk vertrouwensbeginsel, waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat Spanje zijn verdragsverplichtingen nakomt. De rechtbank wees erop dat het aan de eiser was om aan te tonen dat dit in zijn geval niet het geval was, wat hij niet had gedaan. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat de eiser in Spanje de mogelijkheid had om te klagen over zijn behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31097

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. J.J. van Kuijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Dogan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 8 juni 2022 illegaal via Spanje het grondgebied van de EU [2] is ingereisd. Omdat de illegale inreis plaatsvond binnen een termijn van twaalf maanden voordat eiser in Nederland om asiel heeft gevraagd, is op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening [3] Spanje verantwoordelijk voor de asielaanvraag. Nederland heeft op grond hiervan een verzoek om overname gedaan. Op 25 juli 2023 heeft Spanje het verzoek aanvaard, waarmee de verantwoordelijkheid van Spanje vaststaat.
3. Eiser betwist de verantwoordelijkheid van Spanje om zijn asielaanvraag in behandeling te nemen, omdat hij in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend. Ook zijn zijn vingerafdrukken onder dwang afgenomen. Ten aanzien van Spanje kan niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Eiser is niet goed behandeld in Spanje. Hij werd vastgehouden, kreeg geen eten en drinken en had geen toegang tot een tolk en de asielprocedure. Ook is het niet mogelijk om in Spanje te klagen. Er is sprake van structurele tekortkomingen in de asielprocedure, zodat een overdracht aan Spanje zal leiden tot schending van artikel 3 van het EVRM [4] en artikel 4 van het Handvest. [5] Tot slot kent hij in Spanje niemand en woont in Nederland een oom met zijn gezin. Om die reden had verweerder de aanvraag aan zich moeten trekken, aldus eiser.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat eiser via Spanje het grondgebied van de EU is ingereisd op 8 juni 2022 en op 2 juni 2023 in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend. Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening is Spanje dan ook verantwoordelijk voor eisers asielaanvraag nu hij binnen een periode van twaalf maanden, nadat hij de EU is ingereisd via Spanje, in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend. Deze verantwoordelijkheid is door Spanje met het claimakkoord bevestigd. Dat eiser in Spanje geen asielaanvraag heeft ingediend, leidt niet tot een andere conclusie. Het ligt verder op de weg van eiser om in Spanje te klagen indien hij van mening is dat zijn vingerafdrukken op onrechtmatige wijze zijn afgenomen.
5. Verweerder mag er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel vanuit gaan dat Spanje zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [6] blijkt dat ten aanzien van Spanje nog altijd kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [7] Het is niet gebleken dat eisers gestelde detentie in Spanje onrechtmatig was en het is verder niet onderbouwd dat hij in Spanje geen toegang krijgt tot de asielprocedure. Spanje heeft immers met het claimakkoord gegarandeerd eisers asielaanvraag in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen. Dit betekent ook dat als eiser na overdracht onverhoopt geen toegang heeft tot een tolk of als de opvangvoorzieningen onvoldoende zouden zijn, het op zijn weg ligt om daarover in Spanje te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Dat dit voor hem niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken. Ook is niet gebleken dat de autoriteiten van Spanje hem niet zouden kunnen of willen helpen. Gelet hierop is dan ook niet gebleken dat een overdracht aan Spanje zal leiden tot schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest.
6. Verder heeft verweerder in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Dat sprake is van familiebanden met de in Nederland verblijvende oom en diens gezin en hij verder niemand kent in Spanje, heeft verweerder niet bijzonder genoeg kunnen vinden dat eiser daarom in Nederland moet verblijven.
7. Tot slot stelt de rechtbank vast dat wat eiser voor het overige in de gronden van beroep naar voren brengt een herhaling is van wat in zijn zienswijze is gesteld. Verweerder is in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd ingegaan op die zienswijze. Een enkele herhaling van wat eerder is gesteld zonder daarbij duidelijk te maken op welke onderdelen verweerder in zijn motivering tekort is geschoten, kan niet leiden tot enig resultaat.
8. Verweerder heeft gelet op het voorgaande eisers asielaanvraag terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Europese Unie.
3.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.ABRvS 8 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1481, 27 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:364, 24 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2822, 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3116 en 13 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4195.