In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Eritrese nationaliteit, op 30 augustus 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiser heeft de staatssecretaris op 2 maart 2023 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit en heeft op 17 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000, is verstreken en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond verklaard.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom verbeurt indien hij niet binnen twee weken na ingebrekestelling alsnog een besluit neemt, zoals bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in eerdere uitspraken. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen zestien weken na de uitspraak alsnog een besluit op de asielaanvraag bekend te maken. Tevens is bepaald dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.