ECLI:NL:RBDHA:2023:18683

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
NL23.18253
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als familie- of gezinslid op basis van artikel 8 EVRM

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf in Nederland voor het doel van verblijf als familie- of gezinslid bij haar zoon, referent. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen met het besluit van 8 oktober 2021, en heeft in het bestreden besluit van 26 mei 2023 de afwijzing gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres, de referent, en een tolk aanwezig waren.

Eiseres, geboren in Libanon, heeft op 16 februari 2021 een aanvraag ingediend op basis van artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris concludeerde dat er geen sprake was van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en referent, omdat zij sinds 2018 niet meer samenwonen en eiseres in staat is om zelfstandig te functioneren. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder de sterke band met haar zoon en haar medische situatie, gewogen, maar oordeelt dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheid bestaat. De belangenafweging die de staatssecretaris heeft gemaakt, waarbij de economische belangen van de Nederlandse staat zijn meegewogen, is ook door de rechtbank onderschreven. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de aanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18253

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf voor het doel van verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 2] (referent).
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 8 oktober 2021 afgewezen. Met het besluit van 26 mei 2023 op het bezwaar van eiseres (het bestreden besluit) is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, referent, M. Fayez als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het besluit

Eiseres is geboren op [geboortedatum] en woont in Libanon. Referent is de zoon van eiseres. Eiseres heeft op 16 februari 2021 een aanvraag ingediend voor verblijf bij referent op grond van artikel 8 van het EVRM. [1] Bij besluit van 8 oktober 2021 is deze aanvraag afgewezen, omdat geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM vanwege het ontbreken van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en referent. In bezwaar zijn aanvullende stukken ingediend en heeft een hoorzitting plaatsgevonden, waarna de staatssecretaris het bezwaar ongegrond heeft verklaard. Ook de belangenafweging valt volgens de staatssecretaris in het nadeel van eiseres uit.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat geen sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en referent en of de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiseres uitvalt. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres, de rechtspraak van het EHRM [2] en de rechtspraak van de Afdeling [3] .
2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het geschil
3. De staatssecretaris heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Daarbij acht hij van belang dat eiseres en referent sinds 2018 niet meer samenwonen en dat eiseres ten tijde van het vertrek van referent nog werkte en voor zichzelf kon zorgen. Zij kan zelfstandig autorijden en huishoudelijke taken verrichten. Zij heeft weliswaar medische klachten, maar die zijn beperkt en niet ongebruikelijk voor haar leeftijd. Ook is niet gebleken dat de benodigde medicatie niet verkrijgbaar is of dat zij afhankelijk is van referent voor bepaalde zorg. Daarnaast is niet gebleken dat anderen, zoals de broer van referent of buren en kennissen, de zorg niet kunnen verlenen. Tot slot is de financiële ondersteuning door referent niet onderbouwd.
De belangenafweging valt in het nadeel van eiser uit. Door de asielvergunning van referent is er weliswaar een objectieve belemmering om het gezinsleven uit te oefenen in Libanon, maar tussen eiseres en referent bestaat geen gezinsleven in het kader van artikel 8 van het EVRM. Eiseres heeft zich staande gehouden in Libanon sinds het vertrek van referent, haar banden met Libanon zijn sterker dan met Nederland en zij kan aan de benodigde medicatie komen in Libanon. Tot slot kan eiseres via moderne communicatiemiddelen contact houden met familieleden.
4. Eiseres stelt dat de staatssecretaris ten onrechte heeft overwogen dat geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheid bestaat tussen eiseres en referent. Referent is enig kind, heeft een sterke band met eiseres en tot 2018 woonden zij samen. Het vertrek van referent is ingegeven door asielmotieven, waardoor dit niet mag worden tegengeworpen. Daarnaast zorgt eiseres voor zijn moeder op afstand door te zorgen voor medicatie en geld over te maken. Er is geen familie in Libanon die de zorg op zich kan nemen. Bovendien mag een exclusieve afhankelijkheid niet worden verlangd.
Vanwege deze omstandigheden valt de belangenafweging ten onrechte in het nadeel van eiseres uit.

Toetsingskader

5. Gelet op de jurisprudentie van het EHRM kan tussen een ouder en een meerderjarig kind beschermenswaardig familie- of gezinsleven bestaan in de zin van artikel 8 van het EVRM als er sprake is van ‘more than normal emotional ties’ (hierna: meer dan gebruikelijke afhankelijkheid). [4] Hiervoor is van belang of sprake is van ‘additional elements of dependence’, omdat zonder deze elementen geen sprake kan zijn van beschermenswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. [5] Het al dan niet bestaan van dergelijk familie- of gezinsleven is in essentie een kwestie van feitelijke aard en afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden (‘close personal ties’). [6] De elementen die daarbij een rol spelen zijn onder meer eventuele samenwoning, financiële of materiële afhankelijkheid, de gezondheid van een van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst. [7] Bij de vraag of deze banden bestaan mag gewicht worden toegekend aan de vraag of ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg kunnen geven. [8]
6. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 13 juli 2022 [9] geoordeeld dat in alle gevallen waarin wordt beoordeeld of er sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, ook een belangenafweging moet worden verricht.
Is sprake van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid?
7. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris terecht tot de conclusie is gekomen dat geen sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. In dat kader is het volgende van belang.
8. Eiseres voert aan dat referent enig kind is, dat zij een sterke band hebben, dat zij tot aan het vertrek van referent hebben samengewoond en dat dit vertrek gedwongen was. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden niet zodanig zijn dat dit de gebruikelijke band tussen moeder en kind overstijgt. Het is immers niet ongebruikelijk dat een moeder en haar enige kind een sterke band hebben en dat zij hebben samengewoond. Daar komt bij dat referent in 2017 is getrouwd en dat eiseres bij hem en zijn echtgenote woonde. Referent heeft ook enkele jaren gestudeerd en woonde toen niet thuis, behoudens de weekenden. Bovendien is niet in geschil dat eiseres ten tijde van het vertrek nog werkte en zelfstandig functioneerde. Dat referent zich gedwongen zag te vertrekken, maakt ook niet dat de band meer dan gebruikelijk is. Daarom kan hieruit geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheid worden afgeleid.
9. Daarnaast is aangevoerd dat de situatie voor eiseres sinds het vertrek van referent is verslechterd, dat zij nu meer ondersteuning nodig heeft en dat referent voor haar wil zorgen. De rechtbank is van oordeel dat ook hieruit geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheid kan worden afgeleid. Eiseres heeft weliswaar geen werk meer en heeft mogelijk hulp nodig bij sommige huishoudelijke taken, maar niet is gebleken dat enkel referent die ondersteuning kan bieden. Gebleken is namelijk dat eiseres terug kan vallen op een sociaal netwerk. Zo heeft eiseres onderdak bij een vriendin en hebben buren haar eerder geholpen. Bovendien kan zij nog zelfstandig bepaalde huishoudelijke taken verrichten en kan zij, indien nodig, zelfstandig autorijden. Zij heeft zich dus, sinds het vertrek van referent, zelfstandig staande gehouden.
10. Met betrekking tot de medische situatie van eiseres heeft referent verklaard dat de benodigde medicatie moeilijk te verkrijgen is en duur is. Daarnaast is de suikerziekte van eiseres verergerd en blijkt uit de overgelegde medische verklaring dat zij zorg en ondersteuning nodig heeft en niet zelfstandig kan functioneren. Niet is in geschil dat eiseres suikerziekte heeft, maar hieruit kan geen afhankelijkheid van referent worden afgeleid. Deze situatie bestond ook al ruim voor het vertrek van referent en voor zover eiseres bezoeken aan de huisarts moet afleggen kunnen anderen daarbij helpen of kan zij zelf autorijden. In de medische verklaring die in beroep is overgelegd staat dat eiseres permanente medisch zorg nodig heeft, dagelijkse ondersteuning in huis nodig heeft en niet zelfstandig kan functioneren. Maar de rechtbank komt tot het oordeel dat deze verklaring algemeen is en dat hieruit niet kan worden afgeleid dat eiseres afhankelijk is van de zorg van referent. Bovendien is gebleken dat eiseres tot nu toe wel zelfstandig functioneert, in weerwil van de medische verklaring. Tot slot is gebleken dat eiseres aan de benodigde medicatie kan komen.
11. Ten aanzien van de gestelde financiële ondersteuning heeft referent aangevoerd dat hij eiseres maandelijks ondersteunt met een geldbedrag. De rechtbank is echter van oordeel dat dit onvoldoende is onderbouwd, omdat er geen afschriften van die bedragen zijn overgelegd. Bovendien is niet gebleken dat referent de financiële ondersteuning biedt, omdat referent verklaard heeft dat de bedragen zijn betaald door de broer van eiseres. Hoewel referent gesteld heeft dat dit een lening betreft die hij moet terugbetalen, is dit niet onderbouwd en doet dat er niet aan af dat de broer van eiseres financiële ondersteuning heeft geboden. Daarom kan hieruit geen afhankelijkheid van referent worden afgeleid. De in beroep overgelegde verklaring van de heer [naam 3] maakt dit niet anders, omdat ook hieruit niet blijkt dat referent financiële ondersteuning biedt.
12. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris terecht geconcludeerd dat er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheid bestaat tussen eiseres en referent. Daarom is er ook geen sprake van familie- of gezinsleven in de zin van artikel van het 8 EVRM.
De belangenafweging
13. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris alle relevante gegevens en belangen van eiseres in het kader van artikel 8 van het EVRM kenbaar heeft afgewogen tegen het economisch belang van de Nederlandse staat. Daarbij heeft hij voldoende gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt. Zo heeft de staatssecretaris in het nadeel van eiseres kunnen wegen dat er geen sprake is van gezinsleven in het kader van artikel 8 van het EVRM en dat eiseres zich ondanks moeilijkere tijden heeft weten aan te passen, dat zij kan terugvallen op een sociaal netwerk en zelfstandig functioneert sinds het vertrek van referent. Ook mocht hij in het nadeel van eiseres wegen dat zij aan de benodigde medicatie kan komen en dat niet is gebleken dat alleen referent de benodigde zorg kan verlenen. Tot slot kan zij via moderne communicatiemiddelen met familieleden communiceren. Daar komt bij dat het economisch belang van de Nederlandse staat zwaar weegt, omdat referent een uitkering ontvangt via de Participatiewet en de maatschappij daarom de kosten van eiseres voor levensonderhoud en gezondheidszorg zou moeten dragen.

Conclusie en gevolgen

14. De aanvraag van eiseres is terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Remerie, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.AbRS 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.
5.EHRM 17 februari 2009, Onur tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2009:0217JUD002731907.
6.EHRM 17 januari 2012, Kopf en Liberda tegen Oostenrijk, ECLI:CE:ECHR:2012:0117JUD000159806.
7.Zie onder meer de beslissingen van de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens van 10 december 1984, S. en S. tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:1984:1210DEC001037583, en 29 juni 1992, Akhtar e.a. tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:1992:0629DEC001485289.
8.Zie onder meer EHRM 18 november 2014, Senchishak tegen Finland, ECLI:CE:ECHR:2014:1118JUD000504912 en AbRS 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2533.
9.AbRS 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.