ECLI:NL:RBDHA:2023:18639

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
NL23.36103
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin aan eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens moet worden aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft de zaak op 28 november 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris eiser niet tijdig heeft gehoord, wat in strijd is met artikel 94, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank stelt vast dat eiser niet in het detentiecentrum Rotterdam aanwezig was, maar in het detentiecentrum Schiphol. Dit leidde tot een schending van de wettelijke termijn voor het horen van eiser, waardoor de maatregel van bewaring onrechtmatig is. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris verantwoordelijk is voor deze situatie, aangezien de verkeerde registratie in de Strafrechtketendatabank (SKDB) de oorzaak was van de afwezigheid van eiser.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 30 november 2023. Tevens kent de rechtbank eiser een schadevergoeding toe van € 100,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en een proceskostenvergoeding van € 1.674,- die door de staatssecretaris moet worden betaald. De uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, en is openbaar gemaakt op 30 november 2023. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.36103

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. D.J. Halbesma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 3 november 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, via een beeldverbinding, en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is gegrond. De maatregel van bewaring is niet meer rechtmatig en moet daarom worden opgeheven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
4. De rechtbank stelt vast dat op de dertiende dag na ontvangst van het beroepschrift een aanvang is gemaakt met het in artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 voorgeschreven onderzoek ter zitting. Bij aanvang van de behandeling ter zitting bleek dat eiser niet in het detentiecentrum Rotterdam aanwezig is. De staatssecretaris gaf, na telefonisch overleg met de regievoerder van het detentiecentrum, aan dat eiser in bewaring zit in het detentiecentrum Schiphol in plaats van het detentiecentrum Rotterdam. Vervolgens heeft de rechtbank met partijen afgesproken om de behandeling voort te zetten en eiser op woensdag 29 november te horen. Ingevolge het bepaalde in artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 dient eiser namelijk uiterlijk op de veertiende dag na ontvangst van het beroepschrift, dat is 29 november 2023, te worden gehoord. Het is de rechtbank echter, vanwege het niet beschikbaar zijn van een voor telehoren geschikte zaal, niet gelukt om eiser op woensdag 29 november te horen.
4.1.
Bij een beroep, als bedoeld in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000, moet de rechtbank een vreemdeling ter zitting horen. De rechtbank heeft ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 tijdig een aanvang gemaakt met het onderzoek ter zitting. De rechtbank heeft hiertoe eiser opgeroepen om in persoon te verschijnen om te worden gehoord. Deze termijn kan niet worden verlengd. Doordat eiser niet binnen de gestelde termijn is gehoord is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000. Wanneer een vreemdeling niet binnen een redelijke termijn gehoord kan worden, dient naar het oordeel van de rechtbank de maatregel van bewaring in beginsel onrechtmatig te worden geacht. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat bij een schending van artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 de maatregel van bewaring onrechtmatig is met ingang van de dag volgend op de dag waarop de termijn, als bedoeld in artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000, eindigt. [1] De rechtbank ziet geen aanleiding om hier van af te wijken. Het niet tijdig kunnen horen van eiser komt voor risico van de staatssecretaris. In de Strafrechtketendatabank (SKDB) was namelijk opgenomen dat eiser vanaf 4 november 2023 in het detentiecentrum in Rotterdam in bewaring zit. De rechtbank heeft om die reden aan het detentiecentrum Rotterdam een oproeping voor de zitting met een telehoorverbinding verstuurd. De rechtbank heeft evenwel geen bericht ontvangen dat eiser niet in het detentiecentrum Rotterdam aanwezig is. De oorzaak van de afwezigheid van eiser is gelegen in de verkeerde registratie in het SKDB en het niet alsnog op de hoogte stellen van de rechtbank waar eiser verblijft. Indien de juiste en daadwerkelijke locatie geregistreerd stond in het SKDB, had de rechtbank tijdig een telehoorverbinding kunnen opzetten met het detentiecentrum Schiphol. Een situatie als de onderhavige kan in redelijkheid niet aan eiser worden toegerekend en komt voor risico van de staatssecretaris.
4.2.
Gezien hetgeen is geoordeeld in 4.1 en omdat eiser verder geen beroepsgronden heeft aangevoerd die leiden tot het oordeel dat de bewaring eerder onrechtmatig was, leidt het niet horen met ingang van de dag volgend op de dag dat de termijn bedoeld in artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 is verstreken tot onrechtmatigheid van de bewaringsmaatregel. Het beroep is gegrond.

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf 30 november 2023 onrechtmatig. De rechtbank beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring.
5.1.
Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor één dag onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 1 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 100,-.
5.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze betalen. De vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 30 november 2023;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 100,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 11 februari 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT4828 en ABRvS 6 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1167.