ECLI:NL:RBDHA:2023:1859

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
NL22.25803
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublin-regelgeving

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Malinese nationaliteit, zijn asielaanvraag had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat Italië niet kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, gezien de structurele tekortkomingen in het opvangsysteem in Italië, zoals blijkt uit een circulaire van de Dublin-Unit Italië.

De rechtbank heeft de zaak op 9 februari 2023 behandeld en vastgesteld dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. De rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond dat er redenen zijn om van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wijken. De door eiser aangehaalde circulaire betreft een tijdelijk overdrachtsbeletsel, maar dit betekent niet dat Italië niet kan worden vertrouwd. De rechtbank concludeert dat de beroepsgrond van eiser, dat hij in 2020 geen opvang heeft gekregen na zijn terugkeer naar Italië, niet voldoende onderbouwd is en dat hij niet heeft aangetoond dat hij bij de Italiaanse autoriteiten om hulp heeft gevraagd.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en geeft aan dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.25803

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.25804, op 9 februari 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Malinese nationaliteit te hebben. Op 29 juli 2022 heeft eiser een asielaanvraag ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] . Uit onderzoek uit Eurodac is gebleken dat eiser op 7 september 2017 een asielaanvraag heeft ingediend in Italië. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Italië verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening [2] . Italië heeft het verzoek op 23 augustus 2022 geaccepteerd.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe aan dat ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Uit de circular letter van de Dublin-Unit Italië van 5 december 2022 blijkt dat Italië de lidstaten heeft verzocht de overdrachten naar Italië tijdelijk op te schorten. Hieruit volgt dat het opvangsysteem in Italië structurele tekortkomingen kent. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 30 januari 2023 [3] . Daarnaast heeft eiser geen opvang en andere voorzieningen gekregen toen hij terugkeerde naar Italië als Dublin-terugkeerder na zijn vorige procedure in Nederland.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Bij bericht van 8 februari 2023 heeft verweerder de rechtbank medegedeeld dat eiser op 8 februari 2023 met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken. Ter zitting heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat er onvoldoende aanknopingspunten waren om daadwerkelijk te kunnen concluderen tot een MOB, zodat moet worden aangenomen dat eiser nog steeds procesbelang bij een verdere beoordeling van zijn beroep heeft.
5. Niet in geschil is dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
6. In beginsel mag verweerder ten aanzien van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is recentelijk door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) bevestigd. [4] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser is hier niet in geslaagd.
7. De door eiser aangehaalde circular letter ziet op een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel dat niet met zich brengt dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank wijst ter vergelijking naar de uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2022 [5] betreffende de opschorting van overdrachten door de Roemeense autoriteiten. Dat op dit moment onbekend is hoelang de opschorting betreffende Italië zal duren staat er niet aan in de weg dat eiser alsnog kan worden overgedragen indien de opschorting voor het verstrijken van de uiterste overdrachtstermijn wordt opgeheven. Wanneer daarentegen eiser niet binnen de uiterste overdrachtstermijn kan worden overgedragen, zal hij vervolgens worden opgenomen in de nationale procedure. De circular letter heeft dan ook niet tot gevolg dat het besluit onrechtmatig is of dat verweerder de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moet nemen.
8. De – overigens niet-onderbouwde – beroepsgrond van eiser dat hij in 2020 na zijn terugkeer naar Italië geen opvang of hulp heeft gekregen leidt niet tot een ander oordeel. Van eiser mocht verwacht worden dat hij had geklaagd bij de Italiaanse autoriteiten dan wel andere daartoe aangewezen autoriteiten. Niet is gebleken dat eiser dit heeft gedaan of dat dat voor hem niet mogelijk was. Eiser heeft hierover niet geklaagd bij de Italiaanse autoriteiten, maar heeft zich gewend tot organisaties die zich inzetten voor immigranten in Italië. Van hem mocht echter wel verwacht worden dat hij zich voor hulp had gewend tot de daartoe aangewezen autoriteiten. Daarnaast kan er overigens niet van worden uitgegaan dat een eventueel zich in 2020 voorgedaan hebbende situatie zich ook thans zal voordoen.
9. Tot slot is niet gebleken van omstandigheden waarin verweerder aanleiding heeft hoeven zien toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening nr. (EU) 604/2013.